
De vier Indonesische studenten, de echtgenote van één van hen en hun twee Nederlandse advocaten. Pamontjek en Adhiningrat bezochten in 1928 Amersfoort. Foto uit: Klassenstrijd. Een revolutionair socialistisch blad jg 3 (1928), p. 68
Iedereen die zich weleens een klein beetje verdiept heeft in de historie van Amersfoort weet het: in de eerste helft van de twintigste eeuw woonden er diverse Nederlanders in de stad die carrière en kapitaal hadden gemaakt in Indonesië, in het bedrijfsleven of in het bestuurlijk apparaat van de koloniale bezetter. Teruggekeerd uit Indië genoten zij van hun pensioen, in een mooie villa in het Bergkwartier. Het stadsbestuur was zeer geïnteresseerd in deze groep en lokte de pensionado’s met de reclameslogan dat stad en omgeving ‘malariavrij’ waren, een ziekte die in de tropen berucht was.
Als je deze voormalige Indiëgangers het zou hebben gevraagd: zij zagen de Nederlandse kolonie vooral als een wingewest. De natuurlijke rijkdommen van het land hadden hen immers een rijkbelegde boterham opgeleverd. Zij hoopten en verwachtten dat deze situatie zeker nog wel een eeuw zou voortduren. ‘Indië verloren, rampspoed geboren!’
De Indonesische bevolking zelf dacht daar evenwel heel anders over.
Perhimpoenan Indonesia
In Azië ontwaakte in het begin van de 20e eeuw overal nationalistische bewegingen die in de loop der jaren zelfbeschikking gingen eisen. Doorgaans wordt het jaar 1905 als mijlpaal gezien, toen tijdens een korte oorlog de Japanse marine de Russische vloot enkele zware nederlagen toebracht. Voor het eerst had een Aziatisch land een grote Europese mogendheid vernietigend verslagen. In grote delen van Azië namen zelfbewustzijn en zelfvertrouwen stormenderhand toe. Ook in Indonesië, waar enkele jaren later een reeks nationalistische verenigingen ontstonden. Zo ook onder Indonesische jongeren die in Nederland studeerden. Zij richten in 1908 in Leiden de Indische Vereeniging op.
Aanvankelijk fungeerde het groepje studenten vooral als een gezelligheidsvereniging, maar in de loop der jaren ontwikkelde de vereniging zich steeds meer tot een politieke debatingclub. Dat had te maken met de afkomst van de studenten, die zich wijzigde. De eerste generatie leden was afkomstig uit de Indonesische elite die nauw samenwerkte met het Nederlandse bewind en hooguit hervormingen en democratisering eiste. Na 1918 kwamen de studenten ook uit lagere kringen en die hadden van de toenmalige verhoudingen in Nederlands-Indië niets te verwachten; daarom waren zij radicaler en eisten zij onafhankelijkheid. De nieuwe opstelling had gevolgen voor de Indische Vereeniging. De club werd omgedoopt tot Indonesische Vereeniging, korte tijd later in het Maleis vertaald tot Perhimpoenan Indonesia. Het verenigingstijdschrift kreeg ook een nieuwe titel die aan duidelijkheid niets te wensen overliet: Indonesia Merdeka (Indonesië Vrij).
Anti-koloniaal monsterverbond
De leden zochten weldra aansluiting bij andere nationalistische en anti-koloniale krachten. Want de strijd van de Indonesische studenten voor onafhankelijkheid maakte deel uit van een wereldwijde beweging. In landen als India en China brachten figuren als respectievelijk Gandhi en Sun Yat-Sen machtige nationalistische bewegingen op gang, maar ook elders (Noord-Afrika, Midden-Oosten) werd de roep om zelfbeschikking steeds luider. Morele en materiële steun kregen deze bewegingen bovendien van de Communistische Internationale, die zich in de jaren twintig aan de zijde van de onafhankelijkheidsstrijders schaarde, zowel in de koloniën zelf als in de koloniale thuislanden.
Al deze groepen kwamen bij elkaar op een anti-koloniaal congres in februari 1927 in Brussel. De organisatie was in handen van een Duitse communist, maar er waren vooral allerlei nationalistische leiders van over de hele wereld aanwezig, waaronder ook enkele leden van Perhimpoenan Indonesia. Tijdens het congres werd een ‘Liga tegen imperialisme en koloniale onderdrukking’ opgericht. Een monsterverbond van niet-westerse nationalisten en communisten.
Marx op de Hof
Ruim een maand later, op maandag 21 maart 1927 vond in Amersfoort een lezing plaats, waarin het werk van de Liga werd besproken en opgeroepen werd allemaal lid te worden van een spoedig op te richten Hollandse sectie van de organisatie. In café De Keizerskroon op de Hof voerde Edo Fimmen, een radicaal-linkse vakbondsleider, het woord. Hij richtte zich met name tot de Amersfoortse arbeiders en riep hen op tot internationale solidariteit, “voor alle arbeiders ter wereld, geel, zwart, rood, blank, bruin, waar hij ook woont.” In het bijzonder moest het aanwezige publiek zich scharen aan de zijde van “de bruine arbeiders in Indië in hunnen bevrijdingsstrijd”.
Na afloop was er gelegenheid tot vragen en discussie, maar daar wenste niemand in De Keizerskroon gebruik van te maken. Gingen de opwekkende woorden erin als gesneden koek of was iedereen met stomheid geslagen? We zullen het wel nooit weten. Maar vermoedelijk voelden weinig aanwezigen zich aangetrokken tot de strijdkreet ‘proletariërs aller landen, verenigt u’. Omdat er niet al te veel arbeiders aanwezig waren.

Voormalig zalencomplex en café De Keizerskroon op de Hof. Foto: auteur.
Amersfoortse vrijdenkers
De organisatie van de avond was namelijk in handen van de lokale vrijdenkersvereniging ‘De komende cultuur’. Een Amersfoortse vereniging met een korte geschiedenis: opgericht in 1923 verdween de vereniging na 1929 alweer uit beeld. Maar in die korte periode ontplooide de vereniging een behoorlijke activiteit. Zij organiseerde allerlei lezingen over de meest uiteenlopende onderwerpen (religie, onderwijs, vrede), en trok een breed scala aan sprekers aan: van de kunstkriticus Just Havelaar (indertijd woonachtig in Amersfoort) tot de pacifist Bart de Ligt. In het bestuur van De komende cultuur zat onder meer de indertijd in Amersfoort welbekende architect Gerrit Adriaans; Pieter Schut was de voorzitter van het gezelschap.
Pieter Schut (1891-1957) was een controversieel figuur. Hij was leraar natuurkunde aan het gymnasium en woonachtig op de Pieter Bothlaan. Schut had extreem-linkse sympathiën; hij laveerde tussen allerlei communistische en revolutionair-socialistische (trotskistische) organisaties en werd ook jarenlang door de Nederlandse geheime dienst in de gaten gehouden. Een huiszoeking in de jaren dertig naar verboden wapenbezit bracht overigens geen strafbare feiten aan het licht. Na de oorlog was hij enige tijd voorzitter van de plaatselijke afdeling van het Humanistisch Verbond.
Schut presideerde de avond over de Liga en zo ook een tweede avond een jaar later. Die ging over ‘de kwestie rond de Indonesische studenten’.
Banden met Moskou?
Wat was het geval? In de genoemde Liga tegen imperialisme kwamen communisten samen met leden van de Perhimpoenan Indonesia, de organisatie van Indonesische studenten in Nederland. De Nederlandse autoriteiten zagen dit met lede ogen aan. Zij vreesden dat de studentenvereniging als doorgeefluik ging fungeren tussen Moskou en de communistische partij in Indonesië (KPI), die in die tijd herhaaldelijk opriep tot opstand tegen het Nederlandse gezag in de kolonie. Op 10 juni 1927 deed de politie in verschillende studentenhuizen in Leiden en Den Haag invallen en ruim drie maanden later volgde de arrestatie van vier Indonesische studenten. Officieel werden zij aangeklaagd voor opruiing, maar uit de verhoren bleek dat de overheid vooral geïntesseerd was in de buitenlandse connecties van de vereniging, met name in de vermeende betrokkenheid van de vereniging bij de as Moskou-KPI. Van die betrokkenheid bleek echter geen sprake en de vier studenten werden begin 1928 allen vrijgesproken van de aanklachten.
De zaak leidde in Nederland tot de nodige ophef en zo kwamen de studenten ook in het vizier van het Amersfoortse publiek. In de lokale krant Amersfoortsch Dagblad/De Eemlander werd verslag gedaan van de arrestatie en het proces. Na hun vrijlating werden zij door Pieter Schut - nu in de hoedanigheid als voorzitter van de plaatselijke sectie van de Liga tegen imperialisme - uitgenodigd om hun zaak in Amersfoort uit de doeken te doen.

Abdoelmadjid Djojoadhiningrad en Nazir Pamontjak, 1929. Uitsnede uit foto: Universiteit Leiden, collectie KITLV 31543
Avondje in Amersfoort
Woensdagavond 4 april 1928 betraden liefst vijf sprekers het spreekgestoelte in De Keizerskroon. Onder hen drie Indonesische studenten: Abdoel Rachman, Abdoelmadjid Djojoadhiningrad en Nazir Pamontjak. De twee laatstgenoemden behoorden tot het viertal dat anderhalve maand eerder na het geruchtmakende proces was vrijgesproken.
Alle sprekers gingen uitgebreid in op de vrijheidsstrijd van Indonesië. Djojoadhiningrad gaf een uitvoerig betoog over de vrijheidszin van de Indonesische bevolking, die volgens hem voortkwam uit enerzijds hun armoede en honger - de slechte economische toestand van de kolonie, die door de Nederlandse winzucht werd uitgezogen - en anderzijds uit het geweld waarmee het Nederlands bestuur in Indië eisen voor democratisering en meer welvaart beantwoordde. “Maar het verzet in Indonesië is groeiende: het wil niet langer als groot land geknecht worden door een landje als Nederland.” Pamontjak van zijn kant ging vooral in op de positie van het Indonesisch nationalisme. Hij distantieerde zich zowel van het communisme als van het Europees nationalisme. “De nationalisten in Indië zijn volslagen anders dan de nationalisten in Europa. Het volk van Indië is verproletariseerd, en dus van zelf anti-kapitalistisch geworden.” Maar van communisme in hun beweging was geen sprake, zo verzekerde hij het Amersfoortse publiek.
Het krantenverslag besloot: “Nadat een motie was aangenomen, waarin de houding van de Indonesiërs was geroemd, en steun in den strijd beloofd sloot de voorzitter de vergadering”.
Paradijsvogels
Zo hoorde een select groepje Amersfoorters uit de eerste hand over de vrijheidszin van de Indonesische bevolking. Een vrijheid die bevochten moest worden op de Nederlandse regering. In het Amersfoort van honderd jaar geleden niet bepaald een veelgehoord en populair geluid. Maar het verstomde nooit helemaal.
Perhimpoenan Indonesia verloor na deze korte episode veel leden. De autoriteiten oefenden druk uit op de ouders om hun zonen en dochters in Nederland in het gareel te houden. Uit angst hun carrière te schaden zagen veel studenten nadien af van een lidmaatschap. De vereniging zelf kwam na 1929 alsnog in communistisch vaarwater. Het werd een mantelorganisatie van de communistische partij.
Toen in 1931 de Communistische Partij Holland rond het amfitheater op Birkhoven een ‘landdag’ hield, beklom een Indonesische student het spreekgestoelte als vertegenwoordiger van Perhimpoenan Indonesia. Hij sprak niet meer als nationalist; als een volbloed communist hield hij een tirade tegen ‘de brutale terreur van het imperialisme’. Eerder die dag was de stoet met communisten van het station, over de Barchman Wuijtierslaan naar Birkhoven getrokken. De optocht lokte vele belangstellenden vanuit het Bergkwartier om dit voor Amersfoort allerminst dagelijkse tafereel gade te slaan. Getooid met hun rode vaandels wekten zij bij de keurige en beschaafde Bergbewoners de indruk van een stoet paradijsvogels. Wereldvreemd, luid schreeuwend, maar ongevaarlijk. Geen van de toeschouwers kon zich voorstellen dat nog geen twintig jaar later de rood-witte vlag boven Djakarta gehesen zou worden.