Spoedig na de invoering van het betaalde voetbal in Nederland in 1954 gingen clubs in het buitenland op zoek naar goede en goedkope spelers. Naar verluidt was Steve Mokone uit Zuid-Afrika de eerste vondst. De ‘zwarte meteoor’ liet bij Heracles in Almelo een onuitwisbare indruk achter. Andere clubs volgden het voorbeeld van Heracles: Sparta trok enkele Ieren aan, Fortuna ’54 een Luxemburger, Veendam een Algerijn, NEC haalde enkele Antilianen en Elinkwijk uit Utrecht een aantal Surinamers. Humphry Mijnals – die in Suriname reeds een sterrenstatus genoot – werd ook in Nederland een sensatie.
Het Amersfoortse HVC kon natuurlijk niet achterblijven en trok in de winter van 1959-1960 ook een voetballer aan uit een Nederlands overzees gebied: Daniel Hanasbei uit Nieuw-Guinea. Wie was hij? Daniel Riauw Hanasbei was niet alleen voetballer, maar ook Papoea. Hij bracht niet alleen zijn onmiskenbare voetbalkwaliteiten naar Nederland, maar ook zijn afkomst, zijn achtergrond speelde een belangrijke rol. In een tijd – begin jaren zestig – waarin Nederland was verwikkeld in een conflict met Indonesië over Nieuw-Guinea, leverde dat de nodige hoofdbrekens op. De toekomst van Nieuw-Guinea en zijn bewoners stond op het spel en Daniel – als jonge voetballer van HVC, CIOS-student èn Papoea – volgde de loop van de gebeurtenissen met meer dan gewone aandacht.
Een perssensatie
De aankomst op Schiphol van de op dat moment 20-jarige voetballer was groot nieuws. Elke serieuze krant in Nederland – landelijk, regionaal en lokaal – maakte melding van de landing op Schiphol van de eerste Papoea-voetballer in Nederland, op zondagavond 6 december 1959. Daniel had er een lange vliegreis opzitten, bijna twee dagen, en hij was dus doodop. Rillend stapte hij uit het vliegtuig; een gure oostenwind sloeg hem in het gezicht. “Zijn eerste vraag of het hier altijd zulk weer was, kon een bestuurslid van HVC gelukkig ontkennend beantwoorden. “Alleen in het voetbalseizoen” zei hij.” (De Tijd/De Maasbode 7-12-1959)
Op het aanwezige journaille maakte hij een bescheiden, sympathieke indruk. Alle kranten maakten ook melding van het feit dat hij perfect Nederlands sprak. Hij had zelfs een een cadeautje bij zich, een pijl en boog. “Dat is een geschenk voor HVC, afkomstig uit mijn kampong Enggros. (…) Voetbalschoenen heb ik niet meegenomen.” (Vrije Volk 7-12-1959)
In de aankomsthal werd Daniel opgewacht door enkele bestuursleden van HVC, onder wie voorzitter Aart Mosterd. “Als hij werkelijk zo goed is als van hem gezegd wordt, dan is hij bij ons van harte welkom en zal hij op korte termijn een contract krijgen” (Leeuwarder Courant 7-12-1959), zo verzekerde de Amersfoortse ondernemer. Voorlopig trok hij bij Mosterd in. “Dinsdag nemen we hem eens mee om hem te laten zien hoe er bij ons getraind wordt. Verder wachten we rustig af hoe hij zich hier zal wennen.” (Limburgs Dagblad 7-12-1959) De voorzitter hoopte zijn nieuwe spits half december voor zijn eerste wedstrijd op te kunnen stellen. En mocht het onverhoopt toch niet gaan, dan betaalde HVC de terugreis, zo was afgesproken.
Enggros anno 2009. Foto: www.papuaerfgoed.org, foto BD/153/18
Heimwee naar Nieuw-Guinea
De overgang van het warme, maar kletsnatte Nieuw-Guinea (het was midden in de regentijd) naar het gure Amersfoort moet immens geweest zijn. Verschillende journalisten meldden zich die winter op de Esdoornstraat 1 in het Soesterkwartier, waar de jonge voetballer was ondergebracht op kamers bij het oudere echtpaar Smit (de man was gepensioneerd NS-er). Daar vertelde hij onder meer over zijn jeugd in Nieuw-Guinea.
Nieuw-Guinea, daar wist men in Amersfoort in die tijd niet veel van. Men had misschien wel eens geruchten gehoord over de Boven-Digoel, een concentratiekamp waar al in de jaren twintig en dertig onafhankelijkheidsstrijders en communisten waren opgesloten. Maar voor het overige waren er vooral noties over een soort paradijselijke wereld met ongerepte natuur en bewoners die nog in het stenen tijdperk leefden. De zee zat nog vol vis, het wild liet zich gewillig met pijl en boog schieten. Wat er overbleef van de vangst werd geruild voor rijst of kledingstukken. Schrijven en rekenen hadden geen betekenis.
De Nederlanders meldden zich pas omstreeks 1900 in het gebied. Toen in 1939 Daniel werd geboren, waren grote delen van het omvangrijke eiland voor Nederlanders onbekend terrein. Zijn ouders woonden in Enggros, een kampong op paalwoningen in een baai, op zo’n tien kilometer afstand van de hoofdstad van Nieuw-Guinea, Hollandia (tegenwoordig Jayapura). Die stad, gesticht in 1909/10, was een voorpost van de westerse beschaving. In de jaren vijftig beschikte Hollandia bijvoorbeeld over een heuse HBS en een LTS, er was een ziekenhuis, er reden stadsbussen, er waren zelfs al bioscopen, waar Amerikaanse films met Nederlandse ondertitels waren te zien. Terwijl de ouders van Daniel nog in prehistorische tijden hadden geleefd, werd de jeugd in de jaren vijftig via de dorpsscholen langzaam de westerse beschaving ingetrokken: zij leerden schrijven, rekenen en natuurlijk: de bijbel. In het overwegend islamitische Indonesië vormt het christelijke Nieuw-Guinea een buitenbeentje.
De meeste leerlingen waren tevreden als ze na de lagere school een pen konden vasthouden en een handtekening zetten, maar dat gold niet voor Daniel. Hij volgde zelfs korte tijd ‘voortgezet lager onderwijs’ waar hij kennis maakte met de eerste beginselen van aardrijkskunde, geschiedenis, plantkunde en natuurkunde. Het was voldoende om hem in zijn geboortedorp tot dorpsonderwijzer te promoveren. Op de kleine kampongschool moest hij drie klassen van dertig leerlingen tegelijk bezig houden. Geen makkelijk karwei, want iedere klas was met een ander onderwerp bezig. Na een jaartje echter werd hij naar Hollandia gestuurd voor een kantoorbaan. Anno 1959 was hij schrijver bij de Residentie Waterstaats Dienst (RWD) in Hollandia en bekwaamde hij zich in zijn vrije tijd verder voor onderwijzer.
Veertien doelpunten in twee ‘interlands’
In Hollandia was al eerder zijn voetbaltalent aan het licht gekomen. Naar verluidt voetbalde hij al sinds zijn vijfde jaar, een duidelijk signaal dat hij al jong met de westerse beschaving in contact kwam en elementen daarvan adopteerde. Op 17-jarige leeftijd werd hij midvoor bij de voetbalclub W.I.K. in Hollandia. Mede dankzij zijn doelpunten werd W.I.K. elk jaar kampioen van de hoogste klasse. Hij scoorde er namelijk lustig op los. In het seizoen 1959 (in Nieuw-Guinea liep het voetbalseizoen van april tot november) scoorde hij zelfs 24 doelpunten in 16 wedstrijden. Hij werd ook verkozen voor vertegenwoordigende elftallen van Nederlands Nieuw-Guinea. In twee wedstrijden tegen het oostelijke, Australische deel van het eiland (in 1975 werd dit als Papoea-Nieuw-Guinea een onafhankelijke staat binnen het Britse Gemenebest) scoorde hij negen van de veertien ‘Nederlandse’ doelpunten (een 6-2 respectievelijk 8-3 overwinning).
In Amersfoort werden allerlei vooroordelen over het voetbal in Nieuw-Guinea aan de komst van Daniel voorafgegaan: “Men wist te vertellen dat deze voetballer aan de andere kant van de aardbol in een prauw langs stroomversnellingen naar de uitwedstrijden moest en dat hij op open plekken in de jungle, waar de onstuimige flora van Nieuw-Guinea steeds met het kapmes moest worden ingetoomd, topscorer was geworden (…). In werkelijkheid: voetbalde hij op voetbalschoenen die niet afweken van de onze, in doelen die precies dezelfde afmetingen hadden als in Amersfoort en op velden waar even veel of weinig gras groeide als op de terreinen van Nederlandse voetbalclubs. De reizen naar de uitwedstrijden werden niet per prauw gemaakt, maar per KPM-boot of als het toevallig zo uitkwam met een schip van de Nederlandse marine.” (Parool 20-2-1960)
Brieven naar HVC
In het elftal van W.I.K. stond een blanke speler op doel: Cock van der Werk, die sinds 1956 bouwkundig tekenaar was bij de RWD. Cock was afkomstig uit Amersfoort en was enkele jaren bij HVC tweede keeper geweest achter de legendarische Henk Brits. Hij schreef zijn oude club een lange brief, waarin hij hoog opgaf over de kwaliteiten van Daniel. Een uitnodiging om naar Holland te komen volgde weldra. Het was toen zomer 1959.
Pas in november 1959 waren alle formaliteiten geregeld. Er moest toestemming komen van de gouverneur van Nieuw-Guinea en van het Nederlandse ministerie van Sociale Zaken. Dat leverde maandenlange vertraging op. HVC moest een aantal verplichtingen op zich nemen. De club was verantwoordelijk voor de integratie; men moest geschikte woonruimte vinden, een passende werkkring en de club moest zich garant stellen voor een eventuele terugtocht naar Nieuw-Guinea. Een transfersom was niet nodig; de voetbalbond van Nieuw-Guinea was immers niet bij de wereldvoetbalbond FIFA aangesloten.
Aart Mosterd, voorzitter van de betaald voetbalafdeling van HVC had er wel vertrouwen in: “Wij halen deze man naar Amersfoort, dus wij zijn verantwoordelijk voor zijn bestaan. Natuurlijk, het risico om een speler te contracteren die je nog nimmer hebt zien spelen is groot. Je moet echter zo nu en dan een gokje durven wagen.” (Telegraaf 31-10-1959) Mosterd had alle reden om zich hoopvol uit te laten. Het ging helemaal niet goed met de club. De prestaties op het veld waren niet best. HVC stond begin november 1959 na acht wedstrijden voorlaatste in de eerste divisie. Verder rommelde het in de club: er was onenigheid over het beleid. En bovendien zou later dat seizoen een omkopingszaak aan het licht komen. Een bestuurslid – een verzekeringsagent - had een ander bestuurslid omgekocht om de verzekeringen van de spelers bij hem onder te brengen. Elk sprankje hoop werd aangegrepen om de club positief in het nieuws te brengen.
Het Vrije Volk 9-1-1960
Voetballer in Amersfoort
Daniel zat de eerste wedstrijden nog op de tribune, maar op zondag 27 december 1959 maakte hij zijn debuut. Zo’n 5000 toeschouwers zagen op Birkhoven HVC een afgetekende overwinning boeken tegen Helmond Sport (4-0). “De meeste belangstelling genoot uiteraard het spel van Hanasbei. Welnu, de eerste indruk is, dat hij als tweebenig schutter zijn weg in de Amersfoortse aanval wel zal vinden. Lijf aan lijfwerk schuwt hij kennelijk, maar zijn techniek en tactisch inzicht zijn boven elke twijfel verheven. Zelf heeft hij geen doelpunt gemaakt – al schoot hij opvallend veel – maar zijn spel inspireerde kennelijk de anderen.” (Algemeen Handelsblad 28-12-1959). Zelf was hij best tevreden over zijn eerste optreden, zo liet hij de pers na afloop weten. “Men speelt in Holland de bal wat directer dan bij ons, waar meer individueel wordt gespeeld. Uw spel ligt mij beter. Neen, van zenuwen had ik geen last. Ik geloof best dat ik mij in de toekomst met het Nederlandse spel vertrouwd zal maken.” Alleen het klimaat was een handicap. “Telkens weer last met de ademhaling, waardoor ik niet zo snel kon sprinten. (…) Het was trouwens geen harde wedstrijd. In Nieuw-Guinea was ik het harder gewend.” (De Tijd/De Maasbode en Provinciale Drentsche en Asser Courant 28-12-1959).
De kranten verhaalden hoe iedereen zijn best deed om hem hartelijk te ontvangen. “Toen hij in de tweede helft last van kramp kreeg schoten direct Helmondse en Amersfoortse spelers broederlijk naar Hanasbei toe om hem te helpen.” (Nieuwsblad van het Zuiden 28-12-1959) “Bij de Amersfoortse jeugd was Daniel Hanasbei al direct favoriet. Toen hij na afloop vertrok, werd hij omringd door knapen, die zijn handtekening wilden hebben. Enthousiast riepen zij hem toe: “Het ging prima Daniel…. Heb je het niet koud gehad?” Daniel glimlachte en trok zijn kraag wat hoger op.” (De Tijd/De Maasbode 28-12-1959)
De volgende week was het eerste elftal van HVC vrij en speelde hij in het tweede tegen Hilversum 2. Hij scoorde daar zijn eerste twee doelpunten. Het bleef nog wel even wennen, zo kwam weer een week later aan het licht. Onder de winterse omstandigheden, op een hard en glad veld, bleek hij niet erg beweeglijk. Zijn eerste doelpunt voor HVC 1 scoorde hij pas op 7 februari 1960, thuis tegen Fortuna Vlaardingen (2-0).
Bovendien was zijn positie in het eerste elftal van HVC allerminst gegarandeerd. Hij ondervond zware concurrentie van onder meer Wout Heinen, een schotvaardige spits uit Spakenburg, die het zelfs tot het Nederlands B-elftal schopte. Een vaste plaats in het elftal zat er eigenlijk niet in. Het bekeravontuur in het voorjaar van 1960, waarbij HVC zelfs de halve finale bereikte, beleefde hij doorgaans vanaf de reservebank.
Student op het CIOS
Het contract van Daniel werd in 1962 nog wel voor een jaartje verlengd, maar na het seizoen 1962-1963 werd hij door HVC op de transferlijst geplaatst. Hij vond geen nieuwe profclub en voetbalde daarna nog enkele seizoenen als amateur bij SEC in Soest.
Ondertussen volgde hij een trainerscursus. Alle profs in die tijd hadden er een baantje bij, want van het voetbalbestaan alleen kon je niet leven. Kort na aankomst in Amersfoort, in februari 1960, werd hij technisch tekenaar bij een ‘industriële onderneming’ (niet bekend is welke), maar al na een jaar stopte hij daarmee. Met financiële steun van de Koninklijke Vereniging Oost en West en van de KNVB werd Daniel in de gelegenheid gesteld een opleiding te volgen aan het Centraal Instituut voor de Opleiding van Sportleiders, beter bekend als het CIOS in Overveen. Daar zou hij in 1966 zijn trainerslicentie behalen.
Zwart in Amersfoort
Een zwarte voetballer was natuurlijk een curiositeit in Amersfoort. Zijn handtekening werd door de Amersfoortse jeugd gekoesterd als een kleinood: “En ik heb lekker een handtekening van Hanasbei, da’s veel meer waard!” Zijn verschijnen ging snel rond in de stad. Toen een verslagger van het Parool hem in februari opzocht, was hij al een bekende Amersfoorter: “De mensen bleken hem al te kennen als hij de weg vroeg, de meisjes in de kledingwinkels zeiden heel familiaar ‘Dag Daniel’ en toen hij zich tussen doelman Teus Heitman en rechtshalf Siem Sleeking op de Friese schaatsen van Siem probeerde staande te houden, stond er veel publiek rondom de dichtgevroren vijver in het Soesterkwartier.” (Parool 20-2-1960)
Als je de kranten moest geloven, was hij een ideale schoonzoon. Ze noemden hem bescheiden, rustig, enigszins teruggetrokken. Dus geen poeha, geen grote mond en dat werd in die tijd zeer gewaardeerd. Heel anders ook dan zijn ploegmaten bij HVC: dat waren jongens uit de Amersfoortse volksbuurten, waar grootspraak en balorigheid hoog in het vaandel stonden. Daniel was anders. “Als hij peinzend en wat melancholiek naar de glimmende, natte straten staart en zorgvuldig de glazen van zijn pasgekochte bril poetst, lijkt hij veel meer op een student die met een beurs in ons land mag studeren, dan op een semi-prof, die met voetballen zijn brood verdient,” aldus het Parool. (Parool 20-2-1960)
Het zal hem in die eerste sombere wintermaanden wel zwaar gevallen zijn, het leven in Amersfoort. Volgens de verschillende interviews keek hij regelmatig met een lichte heimwee terug naar Hollandia en omgeving. Tegelijkertijd bleef hij niet vastzitten in allerlei paradijselijk beelden van Nieuw-Guinea. Hij was jong en door zijn opvoeding (en de contacten met de Nederlandse bestuursambtenaren in de jaren vijftig) begiftigd met het typisch westerse idee, dat hij vooruit moest in het leven. Hij had ambities, voor zichzelf en voor zijn vaderland. “In Nieuw-Guinea is het nog stil, maar de moderne beschaving is nodig overal waar nog armoede en ellende heersen. Maar dan beschaving zonder lawaai, zonder tempo en zonder bedreiging als het kan.” (Vrije Volk 9-1-1960) Die opzwepende haast van de moderne samenleving, dat viel hem wel moeilijk, die eerste maanden. Dan keek hij met weemoed terug naar de weldadige stilte en rust die heersten in Enggros, de kleine kampong aan de oceaan.
Demonstratie van Papoea’s in Den Haag, 23-8-1965. Foto: Nationaal Archief, CC0, nr. 2.24.05.02 044-0971 (fotograaf Joost Evers /Anefo)
De Nieuw-Guinea-kwestie
De stilte en rust in Nieuw-Guinea werden in de vroege jaren zestig danig verstoord. Terwijl Daniel zijn wedstrijden in Amersfoort speelde, belandde Nieuw-Guinea voor heel even in het brandpunt van de wereldpolitiek. Om dat te begrijpen moeten we terug naar de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd.
Nieuw-Guinea had geen enkele materiële waarde voor Nederland, maar kreeg na 1945 een grote symbolische waarde. Het bleek de stok waarmee de voormalige kolonisator Nederland zijn frustratie over de dekolonisatie van Indonesië kon botvieren. Dat begon in 1949. Tijdens de onderhandelingen over de onafhankelijkheid van Indonesië wierpen in de Tweede Kamer de VVD en CHU een blokkade op: Nieuw-Guinea moest buiten de afspraken blijven. Indonesië legde zich daar morrend bij neer.
Maar daarmee was de kwestie niet opgelost. In Indonesië stookte president Soekarno regelmatig het vuurtje op om zijn presidentiële macht – die regelmatig bevestigd moest worden – te consolideren. Hij meende dat de ‘Indonesische revolutie’ nog niet voltooid was zolang de kolonisator nog in een gedeelte van zijn-land-in-opbouw aanwezig was. Ook Nederland verhardde na 1949 om allerlei redenen zijn opstelling. Onderhandelingen over een overdracht van Nieuw-Guinea aan Indonesië leverden niets op, integendeel: om Indonesië een hak te zetten, ging Nederland streven naar Nieuw-Guinea als een onafhankelijke staat. Dat beleid leidde tot tegenreacties van Indonesië: de bezittingen van alle Nederlandse bedrijven in de voormalige Oost werden genationaliseerd (1958) en de diplomatieke banden verbroken (1960).
In januari 1962 zette Indonesië een beperkte militaire aanval in op Nieuw-Guinea. De Koude Oorlog was volop aan de gang en dus mengden de Verenigde Staten zich in het conflict. President Kennedy wilde absoluut voorkomen dat Indonesië in het Sovjet-kamp zou belanden en koos daarom de kant van Soekarno. Nederland hoefde dus niet op Amerikaanse steun te rekenen en na een half jaar tegenstribbelen koos Nederland eieren voor zijn geld. In augustus 1962 tekende Nederland in New York een overeenkomst, waarbij Nieuw-Guinea voor een periode van een jaar werd overgedragen aan de Verenigde Naties. Na dat overgangsjaar, in 1963, werd het gebied onderdeel van de republiek Indonesië.
En de Papoea-bevolking dan?
Had de bevolking van Nieuw-Guinea helemaal niets te vertellen over zijn eigen toekomst? Het was en is een constante factor in het Nederlands buitenlands beleid: Nederland doet allerlei toezeggingen en beloften en wekt daarmee verwachtingen, die het koninkrijk helemaal niet kan waarmaken. Dat is gebeurd met de Molukkers rond de Indonesische onafhankelijkheid (1949/1950) en datzelfde lot trof begin jaren zestig ook de Papoea’s van Nieuw-Guinea.
Nederland had al die jaren weinig haast gemaakt met Nieuw-Guinea voor te bereiden op een toekomst zonder kolonisator. Pas in 1960 werd een Nieuw-Guinea Raad geïnstalleerd, een soort vertegenwoordigend lichaam. In de troonrede van 1961 sprak koningin Juliana ook over “vrije oriënteringen, waar de Papoea’s dat wilden”. Nederland wekte dus de verwachting dat de bevolking van Nieuw-Guinea mocht meebeslissen over zijn toekomst. Onder de Papoea’s die in Nederland verbleven, kwam er discussie op gang. Moest men kiezen voor de oude kolonisator, voor het nieuwe Indonesië of voor onafhankelijkheid?
Reis naar Indonesië
Midden in alle politieke en militaire verwikkelingen, kwam in juni/juli 1962 een groepje van negen in Nederland studerende Papoea-jongeren bij elkaar. Zij waren georganiseerd in de vereniging Kobe Oser (in 1960 opgericht) voor Papoea-studenten in Nederland. Enkelen studeerden theologie, weer anderen aan de filmacademie of aan het CIOS. Inderdaad, Daniel Hanasbei was een van hen. De jongeren wilden graag een stem hebben in de discussies over de toekomst van hun land. Daarom wilden zij graag met de Indonesische autoriteiten gaan praten. “In het belang van het Papoea-volk achtten zij het van groot gewicht dat bij een uitoefening van het zelfbeschikkingsrecht de mogelijkheden, die Indonesië biedt, worden onderzocht ook door de Papoea-studenten, die de toekomstige leiders van het volk zullen zijn.” (Algemeen Handelsblad 24-5-1964)
De financiële middelen werden bij elkaar gebracht door de Nederlandse Staatkundige Studenten-Federatie. Deze organisatie – onder voorzitterschap van Jan Nico Scholten, later prominent ARP- en CDA-politicus – trok zich het lot van de Papoea-studenten aan. Scholten vond dat het Nederlandse volk de Papoea’s moest helpen de eigen verantwoordelijkheid te nemen in het Nieuw-Guinea-conflict. Nederland had een ereschuld.
Maar het groepje studenten viel al snel uit elkaar. Sommigen gingen ervan uit dat het bestuur over Nieuw-Guinea hoe dan ook aan Indonesië zou toevallen. De reis diende hooguit om een soepele overdracht mogelijk te maken en goede toekomstige betrekkingen tussen Nederland, Indonesie en Nieuw-Guinea te waarborgen. Een ander deel van de groep – en in dat kamp voegde uiteindelijk Daniel zich – was voorstander van een onafhankelijke Papoea-staat en zag de reis vooral als een overleg met Indonesië dienaangaande. Die groep zag op het laatste moment af van de reis. In de krant legde Daniel Hanasbei zijn standpunten uit. “Soekarno erkent ons niet als Papoea’s, voor hem zijn wij Indonesiërs. Hoe kun je dan praten?“ Als we op deze gronden gaan praten, “betekent dat voor mij zoiets als een belediging van de Nieuw-Guinearaad en de Nederlandse regering. Er is altijd gezegd: wij moeten zelfstandig zijn. (…) Ik wil niet als Papoea komen buigen bij Soekarno (…). Juist door zijn toedoen zijn Nederlandse soldaten en Papoea’s doodgeschoten! Ik geef me volledig voor de verdediging van mijn land, maar nooit” – en hij herhaalt dat twee keer – “en nooit zal ik buigen voor Soekarno.” (Nwe Leidsche Courant 6-7-1962)
Uiteindelijk vertrokken vier jongeren naar Indonesië. Bij terugkomst in Nederland kreeg het viertal te horen dat zij het land zo snel mogelijk moesten verlaten en terugkeren naar Nieuw-Guinea, officieel omdat hun studieverblijf in Nederland was afgelopen. Dat lot bleef Daniel bespaard. Zijn toekomst lag in Nederland.
Koningin Juliana, help ons!
Na enige aarzeling wierp Daniel zich op als pleitbezorger voor de onafhankelijkheid van Nieuw-Guinea. Met een groepje medestanders pakte hij in augustus 1962 het vliegtuig om op de stoep bij de Verenigde Naties in New York hun zaak te bepleiten tijdens de onderhandelingen die daar tussen Nederland en Indonesië gevoerd werden. Het was tevergeefs; Nieuw-Guinea werd aan Indonesië overgedragen.
Terug in Nederland richtte hij zich daarna - namens de vereniging Kobe Oser - met een petitie aan koningin Juliana. In scherpe bewoordingen wees hij het akkoord van New York af. Volgens de vereniging schond het akkoord de Nederlandse grondwet, waarin de vorstin verplicht werd haar onderdanen te beschermen. Het “betekent dat wij (Nederlandse staatsburgers, AS) door Nederlanders worden vervreemd en uitgeleverd aan de heerschappij van een vreemde mogendheid, in welke gladde formules men die uitlevering ook zou believen te kleden. Die vervreemding en uitlevering zouden door ons volk in Nieuw-Guinea naar zijn diepste overtuiging worden afgewezen als een ramp, die met slavernij op een lijn moet worden gesteld.” (Trouw 15-8-1962 en Vrije Volk 15-8-1962) Was getekend Z. Sawor (voorzitter) en D. Hanasbei (vicevoorzitter Kobe Oser).
Trouw 15-8-1962
Ook nadien bleef hij zich inzetten voor een zelfstandig Nieuw-Guinea en tegen de onderdrukking van de Papoeabevolking door Indonesië. Bij het akkoord van New York had Indonesië beloofd dat de bevolking van Nieuw-Guinea zich uit mocht spreken in een referendum. In 1969 werd dit referendum gehouden, maar van een volksraadpleging was niet echt sprake. Alleen de dorps- en/of stamhoofden mochten stemmen: in totaal 1026 mensen op een bevolking van 800.000 inwoners.
In verschillende Nederlandse kranten verscheen een ingezonden brief van zijn hand waarin Daniel zich namens het ‘Vrijheidscomité West Papoea’ tegen deze praktijk keerde. De uitslag van het referendum lag bij voorbaat vast: “Men is er van overtuigd dat men toch gedwongen zal worden om voor Indonesië te stemmen. De Papoea’s willen Papoea blijven en niet beschouwd worden als Indonesiërs, zij willen hun eigen status behouden.” Hij riep de Nederlandse regering op om voor de belangen van de Papoeabevolking op te komen. “Het is toch niet waar dat voor het Nederlandse volk goede betrekkingen met Indonesië zwaarder wegen dan leven en lot van de Papoea’s?”
In Den Haag had men zich echter na 1962 definitief neergelegd bij een bescheiden rol. Inmenging in de interne zaken van een voormalige kolonie lag inmiddels gevoelig; dat riekte naar neo-kolonialisme. En de beloftes en verwachtingen uit het verleden? Die waren hooguit voor de geschiedenisboekjes.
Gezinsleven in Utrecht en Nieuwegein
Anno 1969 woonde Daniel al weer enige tijd in Utrecht, aan de Leidseweg, samen met zijn vrouw. Zij hadden samen zeven kinderen. Later zou het gezin nog naar Nieuwegein verhuizen. Daniel werkte in Utrecht voor de Nederlandse Spoorwegen en later werd hij administrateur bij een computerbedrijf. Zijn CIOS-diploma leverde nog een leuke bijverdienste op: hij maakte enige naam als tennisleraar en daarnaast was hij voetbaltrainer bij diverse amateurverenigingen. In 1982 verscheen hij nog even in het nieuws omdat hij genoemd werd als bondscoach van het elftal van Papoea-Nieuw-Guinea. Maar daar kwam uiteindelijk niets van.
Een jaar later, op 44-jarige leeftijd, kwam al het einde. Tijdens een tennisles werd hij onwel en stierf hij op weg naar het ziekenhuis. Daniel Hanasbei werd in Nieuwegein begraven.