Voor jongere lezers is het bijna onvoorstelbaar, maar voor tachtig-plussers is het een alledaagse gewaarwording: het eigen huis is een plek vol gevaren. Zelfs het bed is een risicogebied: ouderen slapen doorgaans onrustiger, draaien zich vaker om en rollen zo het bed uit. Met als gevolg een gebroken heup of nog erger. Of wat te denken van de zwakke blaas die elke nacht opspeelt. Half verdoofd (door slaap en/of door medicijnen) proberen het lichtknopje te vinden, dat ergens naast het bed moet zitten. Wie daarbij per ongeluk in het luchtledige tast, kan zomaar het evenwicht verliezen en naast het bed terechtkomen. Een klein ongelukje met soms grote gevolgen.
Hoe vaak gebeurt dit eigenlijk? En hoe vaak gaat het gruwelijk mis?
Doodsoorzakenstatistiek
Het CBS publiceert regelmatig dit soort gegevens, ook op lokaal – Amersfoorts – niveau. Deze lokale cijfers krijgen doorgaans weinig of geen aandacht in de pers. Ze veranderen weinig van jaar tot jaar en dus zijn er geen grote krantenkoppen. Maar wie geïntesseerd is in langzaam nieuws bieden ze een schat aan informatie. Omdat ze al jarenlang verzameld worden, is het mogelijk om een trend van twintig jaar of zelfs langer te laten zien. En zo’n trend is wel nieuwswaardig.
De regionale statistieken over doodsoorzaken is zo’n reeks, waarvan een lokale trend van zo’n 26 jaar (1996 tot en met 2021) te reconstrueren is. Een trend, die de gemeente Amersfoort zelf op haar site (Amersfoort in cijfers) niet geeft en dus voor vrijwel alle Amersfoorters onbekend blijft.
Fatale valpartijen
Dit artikel richt de schijnwerper op zo’n vergeten doodsoorzaak: de accidentele val. Dat is een ongeluk waarbij een man of vrouw onopzettelijk valt, struikelt of uitglijdt. Een val van de trap of uit een boom valt hieronder, maar ook uitglijden in de sneeuw of op het ijs. Een val met een vervoermiddel (zoals een fiets of een bromfiets) valt hier niet onder, die vallen onder de verkeersongelukken.
Uit de statistieken blijkt – het is al even hierboven aangestipt – dat verreweg de meeste dodelijke valpartijen in of rond het huis plaats vinden. Een ‘val waarbij een bed betrokken is’ vormt de grootste categorie, gevolgd door ‘val op eenzelfde niveau door uitglijden of struikelen’ (niet door ijs of sneeuw) en een ‘val op en van trap en treden’. Ook zijn er veel dodelijke ongelukken met meubilair: stoelen of ander meubilair (tafel, kast), waar men over, tegenaan of vanaf valt. Heel alledaagse situaties dus. Typische gevaarlijke situaties op het werk (bijvoorbeeld: ‘val van steiger’ of ‘val van ladder’) zijn zeker niet uitgebannen, maar komen veel minder vaak voor.
Stijgende trends
Elk jaar sterven er meer mensen als gevolg van een val. Vanaf 1950 is in Nederland het aantal sterfgevallen per hoofd van de bevolking bijna verzesvoudigd, van ongeveer 6,5 naar - anno 2021 – bijna 31 doden per 100.000 inwoners per jaar. Die stijging vertoont overigens geen rechte lijn. In de jaren zeventig en tachtig van de twintigste eeuw wist men het cijfer omlaag te krijgen.
De stijgende trend is ook in Amersfoort te zien. In totaal zijn er van 1996 tot en met 2021 603 Amersfoorters overleden aan zo’n ongelukkige val. Dat is gemiddeld 23 per jaar of bijna twee per maand. Misschien geen reden om vragen in de gemeenteraad over te stellen. Maar dit aantal is in de afgelopen tien jaar wel fors toegenomen. Schommelde het aantal fatale valpartijen van 2000 tot 2010 rond vijftien incidenten per jaar, de afgelopen jaren is dat aantal gestegen naar meer dan veertig. Drie keer zoveel. Dat baart wellicht wat meer zorgen…
De meeste dodelijke slachtoffers waren vrouw: zo’n 60-70 %. En verreweg de meeste dodelijke valpartijen in Amersfoort vinden op hoge leeftijd plaats; gemiddeld liefst 75 % van alle slachtoffers is tachtig jaar of ouder. Het aandeel van die groep ouderen in de dodelijke valpartijen is sinds 2000 flink gestegen: van 68 % voor de periode 2002-2006 naar liefst 84 % in de periode 2017-2021.
Dat zijn overigens allemaal gegevens, die keurig aansluiten bij de landelijke cijfers. Amersfoort wijkt weinig af van de landelijke trends. Met een aantal van 430 dodelijke valpartijen per 100.000 inwoners over de gehele periode 1996-2021 bevindt de keistad zich in de middenmoot. Steden als Almere en Haarlemmermeer scoren hier bijzonder laag, terwijl Haarlem, Maastricht en Dordrecht de ranglijst aanvoeren. Een lijstje dat je eigenlijk niet wilt aanvoeren.
Achtergronden
Uiteraard is de vergrijzing een belangrijke verklarende factor voor de toename in dodelijke valpartijen. Met de ouderdom komen immers de gebreken: in de motoriek, het evenwichtsgevoel, het zicht, noem maar op. Allemaal belangrijke lichaamsfuncties die minder worden en die een belangrijke oorzaak zijn van de fatale valpartijen.
Maar de vergrijzing kan de forse toename van de afgelopen tien jaar toch niet helemaal verklaren. De toename in de ‘dodelijke valkans’ is veel groter dan men op basis van de vergrijzing zou kunnen verwachten. Er spelen dus meer factoren een rol.
Het toegenomen medicijngebruik is bijvoorbeeld een belangrijke factor, maar daar is – voorzover was na te gaan – helemaal niets over bekend.
Dikwijls wordt een relatie gelegd met de huisvesting van ouderen. Vanaf eind jaren zestig nam het aantal ‘intramurale voorzieningen’ (bejaardenhuizen, serviceflats) snel toe. Deze boden een relatief veilige omgeving (maaltijdvoorziening, ondersteuning bij opstaan en naar bed gaan, etc.) en dat zag je terug in een daling van het aantal dodelijke slachtoffers van valpartijen in de jaren zeventig en tachtig.
Zelfstandig leven
Die voorzieningen werden vanaf de jaren tachtig geleidelijk afgebouwd. Dit gebeurde gedeeltelijk uit kostenoverwegingen, maar ook omdat ouderen liever zo lang mogelijk zelfstandig bleven wonen. Een eigen aanleunwoning, een eigen appartement werd het ideaal. Met de nodige zorgarrangementen (thuiszorg, mantelzorg), hoewel dat ideaal – gezien de wachtlijsten die vrijwel onmiddellijk in de thuiszorg ontstonden – voor de meeste ouderen nog ingewikkeld genoeg was om te realiseren. En ondertussen nam met de zelfstandigheid de kans op valpartijen toe.
Ten slotte zou ook een derde oorzaak een rol kunnen spelen: een actievere levensstijl. Zolang het enigszins mogelijk is, doen ouderen zelf de boodschappen, klimmen zij op de fiets, gaan ze zelfs nog op (een georganiseerde) vakantie. Bewegen wordt aangemoedigd; het houdt mensen vitaal en levert een cruciale bijdrage aan de kwaliteit van leven. Maar daar zijn natuurlijk ook risico’s aan verbonden.
Hoe dan ook, een vitale oude dag, waarbij mensen zelf keuzes maken en hun leven naar eigen inzicht vormgeven. Dat is kwaliteit van leven.
Maar dat betekent ook: geconfronteerd te worden met lichamelijke en geestelijke vermogens die langzaam maar zeker afnemen. Meestal gaat dat proces bijna als vanzelf – met horten en stoten. Soms gaat het daarbij vreselijk mis.
Passief of actief preventiebeleid
De gemeente speelt inmiddels in op de problematiek van het vallen. De gemeentelijke website geeft allerlei tips en suggesties. Bijvoorbeeld: hoe het huis aan te passen, extra steunen te bevestigen bij de douche of wc, extra verlichting. “Voor veel aanpassingen kunt u gewoon bij de bouwmarkt terecht.” En voor ouderen met een krappe beurs is er de mogelijkheid een beroep te doen op de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO).
Bovendien wordt verwezen naar het Rode Kruis. Vrijwilligers van het Rode Kruis komen langs om aan de hand van een vragenlijst het huis op onveilige situaties te controleren. Bent u zelf niet handig, dan kunt u terecht bij de Burenhulpdiensten van Indebuurt033.
Het ziet er allemaal prima uit, er is over nagedacht en veel mogelijke situaties komen aan bod. Kortom: de gemeente lijkt het allemaal prima voor elkaar te hebben. Bij elke dodelijke valpartij kan het bestuur naar de website wijzen en zeggen: “wij hebben ons best gedaan.” De verantwoordelijkheid is afgevinkt.
Maar is daarmee het probleem ook echt zo veel als mogelijk – natuurlijk kun je niet elke valpartij voorkomen – aangepakt?
Het gemeentelijk beleid kan worden getypeerd als ‘passieve preventie’. De gemeente biedt allerlei tips en voorzieningen maar de oudere moet daar wel eerst zelf om vragen. Dat ropet de vraag op: hoe reëel is het om die verantwoordelijkheid bij deze specifieke groep zelf te leggen? Elke voorziening die wordt getroffen, drukt de oudere met de neus op het feit dat het lichaam weer een stukje achteruit is gegaan. Voor velen een pijnlijk proces, dat zij zo lang mogelijk uitstellen. 'Ja, ik bel volgende week wel,' krijgen de kinderen te horen als zij er op aandringen hulp te zoeken. Voor zover zij de achteruitgang al merken, want die wordt graag ontkend. 'Nee, ik word niet slechter, dat ongelukje van vorige maand kan iedereen gebeuren.'
Zou het niet beter zijn een meer pro-actieve houding in te nemen? Niet te wachten tot er gebeld wordt want dan is het vaak te laat, dan is er al een forse valpartij geweest. Neem zelf het initiatief of laat dat doen. Neem een voorbeeld aan gemeente Amstelveen (met 92.000 inwoners ook niet bepaald een kleine gemeente). In 2022 gaat daar Stichting de Belklus (een vrijwilligersorganisatie die klusjes bij ouderen uitvoert) met subsidie van de gemeente honderd woningen voor ouderen veiliger maken. Een klein gebaar wellicht, een druppel op een gloeiende plaat. Maar het kan wel levens redden. Of mensen een langdurige en moeizame revalidatie besparen.