tags:
4 reacties

“Ook de kerkjeugd zuigt zich vol met het gif van de wereld”

door addy schuurman
28 oktober 2020om 19:31u
ND 29-4-1978 - kopie.jpg

Nederlands Dagblad 29-4-1978

Hoe een Amersfoortse krant in de jaren zeventig worstelde met popmuziek

Gerrit Nijhof ging met opgeheven hoofd de platenzaak binnen. Hij kende ze wel, de jongeren die schichtig de winkel binnenslopen, bang om herkend te worden. Hij was niet bang. Hij was hier met een opdracht. Een opdracht van hogerhand.

Hij kwam hier vaker, maar slechts een paar keer per jaar spoedde hij zich naar de bakken met popmuziek. Normaal gesproken liet hij die links liggen, maar soms zocht hij een LP: ‘All Things must Pass’ van George Harrison, ‘Arrival’ van Abba, of ‘Babylon by Bus’ van Bob Marley. Soms nam hij genoegen met een singeltje: ‘If I had Words’ of ‘The Rivers of Babylon’. Met zijn buit ging hij naar de kassa om af te rekenen bij een medewerker, die een aura van stoere desinteresse uit wilde stralen – met spijkerbroek en lange haren natuurlijk. Zonder op of om te kijken naar zijn klant, licht meebewegend op de muziek die keihard door de zaak schalde, zocht hij in een grote kast achter de toonbank naar de bij de hoes behorende LP. Alles in een plastic tasje, kassabon erbij, wisselgeld teruggeven en klaar.

Gerrit verliet de platenzaak. Na de herrie binnen was de rust in de Amersfoortse binnenstad een weldadig bad. Het eerste deel van zijn opdracht zat erop.

Nu naar huis, naar de Arnhemseweg 110. Om de plaat te beluisteren en te analyseren. Grondig te analyseren, zoals men binnen zijn kerkgenootschap alles grondig deed: ook de teksten uit de Heilige Schrift werden binnenste buiten gekeerd. “In den beginne was het woord” en dat woord nam je niet lichtvaardig op. Evenzo serieus ging je om met de plaat die nu op de platenspeler lag. Was hier sprake van een door de Here ingegeven kunstuiting of juist niet? Een grondige analyse was nodig, want het Kwade was ongelooflijk slim; elk onbewaakt moment werd je op het verkeerde been gezet. En dan was een ernstige misstap snel begaan.

Gelukkig was Gerrit geen beginnende amateur. Hij was expert op het gebied van oude en klassieke muziek, daar lag zijn hart. Bach had natuurlijk weinig geheimen, maar ook het werk van modernere componisten was hem bekend. Bovendien was hij bereid voor de gelegenheid extra onderzoek te verrichten. Systematisch ging hij te werk. Wat was er te zeggen over de platenhoes? Viel er iets zinnigs op te merken over de muziek? Waarover handelde de gezongen tekst? Wat was er nog meer te vinden over de muzikanten, in de Openbare Bibliotheek op de tijdschriftenafdeling bijvoorbeeld?

In de ‘Song of the Marching Children’ van Earth & Fire herkende hij na enige nadenken motieven van Gustav Holst. Het reggaedeuntje van ‘If I had Words’ van Yvonne Keeley en Scott Fitzgerald – een grote hit in de winter van 1977/78 – was gebaseerd op de Derde symphonie van Camille Saint-Saëns. In de muziek van Jesus Christ Superstar ontwaarde hij invloeden van Igor Stravinsky en Carl Orff; invloeden die het stuk zowaar op een hoger niveau tilden. “Ook valt niet te ontkennen dat in bepaalde gevallen staaltjes van uitmuntende koor- en solozang werden geleverd. Daarentegen was er oorverdovend geweld en gekrijs bij het dierlijke af.” De tekst van ‘Dancing Queen’ van Abba werd ontrafeld: het ging over een meisje dat een goede danstent met stevige rock-muziek zocht. “Ze wil daar jongens ‘versieren’, die ze – net zo als het haar uitkomt – weer laat vallen. Alle jongens zijn wild van deze dansende en ongenaakbare schoonheid.” Zijn eerste ingeving: “Dit soort meisjes zie je niet alleen in een danstent. Ze zitten ook wel op catechisatie.”

Na het huiswerk volgde het derde deel van zijn opdracht: het schrijven van een tekst voor de krant. Hij zette zich achter pen en papier voor een eerste kladversie van een diepgravend artikel. Gerrit Nijhof was namelijk redacteur van het ‘Nederlands Dagblad, Gereformeerd gezinsblad’ zoals het toen – in de jaren zeventig – heette.

ND 31-12-1972.jpg

Nederlands Dagblad 31-12-1972. In het logo in het midden staat: “Ik en mijn huis – Wij zullen de Here dienen”

Christelijk en Amersfoorts

Het Nederlands Dagblad was en is een bijzondere krant. Tijdens de Tweede Wereldoorlog opgericht onder de naam van ‘Reformatie Stemmen’ als de spreekbuis voor de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt. Terwijl de wereld in brand stond, vochten de Gereformeerde Kerken in Nederland een heftige strijd uit over leerstellige en organisatorische kwesties die leidde tot een kerksplitsing. Omdat dagblad Trouw niet bepaald vriendelijk over de vrijgemaakten oordeelde, zagen zij zich genoodzaakt een eigen periodiek op te richten dat na de oorlog geleidelijk uitgroeide tot een volwaardig dagblad. Sinds 1967 droeg de krant de naam ‘Nederlands dagblad’. Het verhuisde van Groningen naar Amersfoort; in de jaren zeventig waren de burelen gevestigd op de Arnhemseweg 20. Vlakbij het woonhuis van het gezin Nijhof.

Het Nederlands Dagblad was dus orthodox-christelijk en Amersfoorts. In het nummer van 30 december 1972 bracht het personeel een nieuwjaarsgroet: van de elf redactieleden woonden er negen in Amersfoort, een in Soesterberg en een in Spakenburg. Van de directie, de administratie e.d. - ook elf mensen – waren er acht in Amersfoort woonachtig, twee in Spakenburg en een in Groningen. De bekendste naam was Piet Jongeling, naast krantenman ook kinderboekenschrijver (onder het pseudoniem van Piet Prins) en jarenlang lid van de Tweede Kamer voor het Gereformeerd Politiek Verbond (GPV). Hij woonde aan de Jan van der Heijdenstraat in het Leusderkwartier.

Duizendpoot

Gerrit J. Nijhof en zijn gezin hadden ook de kerstgroet ondertekend. Gerrit kwam uit een vrijgemaakt-gereformeerd gezin dat op de Hendrik van Viandenstraat woonde. Hij was in 1968 met Joke van Milligen getrouwd en het jonge stel vestigde zich op de Arnhemseweg, waar twee zonen ter wereld kwamen. Tien jaar lang woonden zij op een steenworp afstand van de Ponlijn. In 1978 verhuisde de familie Nijhof-Van Milligen naar Hoogeveen.

Gerrit was een ideale schoonzoon, zo is af te leiden van enkele (korrelige) foto’s die in de krant werden afgedrukt. Kort geknipt haar, glad geschoren kin en nette kleren. Op een gereformeerde ‘jongelingsbondsdag’ verscheen hij keurig in pak met stropdas. Een vriendelijke glimlach, maar zo nodig ook met verbeten trekken om zijn boodschap kracht bij te zetten. Recht in de leer, daarover was geen misverstand mogelijk. Hoe dan ook: geen lange haren, volle baarden en vieze spijker- of ribpakken, zoals het (linkse) journaille er in die dagen graag bijliep.

Op 28 september 1968 was een eerste groot artikel (zo’n anderhalve pagina groot formaat) onder zijn naam in het Nederlands Dagblad verschenen, getiteld ‘De lange adem van het orgel’. Hiermee maakte hij zich bekend als een kerk- en orgelmusicus, een specialisme waar hij in latere jaren voortdurend op terug zou komen. Lange artikelen over Bach of uitvoeringen van kerkelijke kinderkoren, bijvoorbeeld in de Joriskerk in Amersfoort, vloeiden uit zijn pen. Maar zijn belangstelling was veel breder: hij schreef ook over onderwerpen als auto’s, de moderne opwekkingsbewegingen (‘de Jezusbeweging’), ‘de invloed van de oosterse mystiek op de westerse samenleving’, of over ‘symbolisme in Europa’. Kortom, een duizendpoot die niet bang was om een complex onderwerp uit te pluizen. Daarnaast volgde hij de ontwikkelingen in de populaire muziek op de voet.

Aan de keukentafel

In de jaren zeventig worstelden de lezers van de krant met het verschijnsel popmuziek. In menig huishouden liepen de discussies tussen de gereformeerde ouders en hun kinderen aan de keukentafel hoog op. De ouders wisten zich geen raad. Zij kenden de muziek niet en wisten dus amper waarover te oordelen. In de discussies moesten zij zich behelpen met het woord van de dominee of het ouderlijk gezag. De jeugd daarentegen wilde graag naar popmuziek luisteren. Dat hoefde helemaal niet de meest subversieve soort; een leuk deuntje, een onschuldig liefdesliedje, dat moest toch kunnen? Het was helemaal niet nodig om het ouderlijk gezag te ondermijnen, als hun ouders zich maar een beetje toegeeflijk toonden, zich een klein beetje open stelden voor hùn interesses en hùn muzieksmaak.

Ten einde raad schreven de jongeren naar de krant. ‘Wij weten leuke muziek. Zouden jullie dat – liefst positief – in het Nederlands Dagblad kunnen bespreken?’ Dat zou de discussie aan de huiselijke keukentafel natuurlijk een plezierige wending kunnen geven…. Gerrit Nijhof nam het verzoek gaarne aan.

In een (negatieve) bespreking van Jesus Christ Superstar schreef hij: “Wij vrezen al te veel ruimte in ons blad voor deze goddeloze aanfluiting te hebben gebruikt. We hopen dat onze lezers en lezeressen dit ons niet kwalijk nemen. Uiteindelijk gaat het om onze kinderen. Moge onze verontwaardiging ook de uwe en de hunnen zijn.” Zoals een redacteur van het Gereformeerd Gezinsblad betaamde, hechtte Gerrit Nijhof – zelf jonge ouder van twee kleine kinderen – zeer aan het ouderlijk gezag. In de discussie tussen ouders en kinderen over popmuziek richtte hij zich in de eerste plaats tot de ouders en via hen tot de jongeren.

Aan de ouders legde hij uit wat popmuziek was, met welke trends hun kinderen kennismaakten op school of via de radio. En wat zij daarvan moesten denken. In een lang artikel beschreef hij pagina voor pagina het toenmalige popblad Muziek Epress “zodat men een indruk krijgt van de wezenlijke inhoud en de wezenlijke onzin, waarmee de jeugd geconfronteerd wordt.” En als een schoolfrik legde hij zijn oudere lezerspubliek uit wat een discotheek was en wat daar zoal gebeurde. Uiteraard wist hij dat niet uit eerste hand, maar hij baseerde zijn betoog op een artikel uit weekblad Margriet. Zelf een kijkje nemen of jongeren om inlichtingen vragen, daar was geen sprake van.

In den beginne was er Elvis

In het oordeel over Elvis Presley – die vanwege zijn overlijden in 1977 een in memoriam kreeg – vatte hij zijn gedachtegoed samen. Elvis was in zijn ogen een volstrekt kleurloos figuur: “Naar het mij voorkomt heeft de man – ook bij het ouder worden – het vermogen niet gehad om iets zinnigs, iets van enige waarde te zeggen”. Hij was het product van de amusementsindustrie. “Hij werd multi-miljonair door toedoen van de grote wereldkermis-exploitanten, de mannen die geld weten te slaan uit de laagste moraal die binnen de wetgeving getolereerd wordt. Elvis Presley was de rijkste slaaf die rondliep. “ Zijn bijdrage aan de muziek was dat hij zwarte muziek omvormde tot een gebruiksartikel voor de blanke gemeenschap. “Door een stuk lichamelijke expressie geconcentreerd op het onderlijf wist hij sexualiteit en agressie met elkaar in intensief contact te brengen. Daardoor kreeg zijn amusement, dat rock ’n roll genoemd werd nieuwe dimensies van hysterie en rebellie.” (…..) “de rock ’n roll heeft duidelijk gemaakt, hoe nieuwe vormen van amusement kunnen worden aangewend om grote groepen jongelui zó te manipuleren, dat hun persoonlijkheid wordt ondergeduwd in de kudde-mentaliteit van de groep. Het is de mentaliteit van de actie-groepen, demonstranten en andere ‘democraten’.”

In de popmuziek kwamen dus enerzijds de commercie (‘de Mammon’) en anderzijds seksualiteit, protest en aantasting van het ouderlijk gezag samen. Dat was de kern van de boodschap van Nijhof en daarmee was (bijna) alle popmuziek in principe verwerpelijk.

ND 24-3-1971 kopie.jpg

George Harrison bezingt de Here, of toch niet? Nederlands Dagblad 24-3-1971

Op zoek naar ‘positieve reli-pop’

Zijn eindoordeel stond in grote lijnen vast, maar desondanks maakte Gerrit er zich niet met een Jantje-van-Leiden vanaf. Elke LP of single werd grondig geanalyseerd, zo moge blijken uit enkele voorbeelden. De LP van George Harrison ‘All things must pass’ was de eerste die Nijhof besprak. De titel was een verwijzing naar Mattheus 24, vers 6; een veelbelovend begin. Het nummer ‘My Sweet Lord’ op die LP leek op het eerste gezicht het een klassieke gospel, maar na goed luisteren bleek Harrison niet de Here aan te roepen, maar Hare Krisjna! ‘My sweet Lord’ was een wolf in schaapskleren. Na een uitgebreide analyse velde de christelijke journalist zijn eindoordeel: het nummer was onderdeel van een complot van een islamitische leermeester om het christendom te ondermijnen. “En de jeugd der Kerk haalt het plaatje in huis en zegt, dat dit toch echt positief christelijk bedoeld is. Wat niet weet, wat niet deert. Misschien weten we het nu en gaat dat plaatje in scherven de vuilnisbak in. George Harrison’s grammofoonplatenmaatschappij “Apple” verdient er 8,5 miljoen gulden mee. Bloedgeld.”

Een andere popgospel was ‘The Rivers of Babylon’ van Boney M, een psalmtekst op muziek gezet. Daar kon toch niets mis mee zijn? “Als hij zijn show zou aanpassen en zijn drie vrouwen fatsoenlijk zou aankleden, zou er niets op tegen zijn”. Op het eerste gezicht. Maar bij nader inzien stond Boney M niet aan de kant van de (Joodse) ballingen van de Heer in Babylon, maar vertegenwoordigde hij juist de duistere machten van het verderfelijke Babylon. De drie zangeressen Liz, Marcia en Maizie representeerden de terugkeer op aarde van de hoer van Babylon, een figuur die elke gereformeerde lezer zo goed kende uit de Openbaring van Johannes (voor de minder bijbelvasten onder ons: Openbaring 17, 4-6: “En de vrouw was gehuld in purper en scharlaken en rijk versierd met goud….”).

Een soortgelijk oordeel velde Gerrit over Bob Marley en zijn live-LP “Babylon by Bus”. Babylon was in de bijbel het centrum van goddeloosheid, onreinheid en winstbejag. Het was immers de stad waar de mensen zichzelf wilden verheffen (de toren!) en dus ten onder gingen. Bovendien werd de bijzonder charismatische persoon Marley weggezet als een valse profeet. De Jamaicaanse zanger had absoluut een punt als het ging om de emancipatie van de zwarte bevolking, maar de manier waarop – een zwarte revolutie ontketen – deugde niet: “Het ene vuil (het slavernijverleden, AS) was je niet weg met het andere vuil. Als je vuil wilt verwijderen, dan moet je schoonmaken. Met zeep. En niet met het ander vuil.”

In tal van artikelen fileerde Nijhof de popmuziek. De muziek van de Poppys bestond uit melodieuze muziek vol variatie en prachtige jongenssopranen (“Eindelijk muziek, waarmee de jeugd meer meekrijgt dan wat stampwerk.”), maar een uitgebreide tekstanalyse leerde dat zij pacifistische hippieteksten zongen en daarmee ook nog eens grof geld verdienden. Daarom: ‘Pas op voor de Poppys’. Dat gold ook voor Jesus Christ Superstar, waarin een Jezus figureerde “niet conform de Heilige Schrift, maar conform revolutionaire humanistische normen, een complete vertekening van het Bijbelverhaal.” Of de muziek van The Osmonds. Wie daar een plaat van kocht of een concert bezocht steunde het werk van de Mormonen. ‘Dan is het wachten tot er binnenkort keurige Amerikaanse jongemannen bij u aan de deur staan om het evangelie van Mormon te verkondigen.’ De muziek van ABBA was vooral commercie. “Ongecompliceerde muziek zonder revolutionaire ellende. Frisse melodietjes in een pittig jasje en schuldige teksten zonder vloeken en vieze woorden. Eigentijds en verantwoord. (….) maar staat die muziek niet tussen God en ons in?”

Soms nam de auteur niet de moeite om de muziek aan te schaffen en te beluisteren. En in één of twee bijzinnetjes worden allerlei bands gediskwalificeerd, die tegenwoordig tot de canon van de popmuziek behoren. Pink Floyd was bijvoorbeeld een ‘heavy acid-rock groep, Acid betekent LSD”. Dat zegt genoeg; case closed. David Bowie manifesteerde zich als een bisexueel en was dus ‘een afschuwwekkende persoon’. Neil Young was een ‘griezel’. En o ja, de hoes van Stranded van Roxy Music was natuurlijk pure pornografie. Het was niet nodig om op de muziek van dergelijke gedegeneerde figuren in te gaan. Het zou gereformeerde jongeren wellicht op verkeerde ideeën kunnen brengen.

Roxy_Music-Stranded.jpg

De pornografische hoes van Stranded van Roxy Music. Bron: wikipedia

De gereformeerde jongeren raakten in de loop der jaren steeds meer ontmoedigd. Elke keer als zij iets leuks gehoord hadden en hun suggestie naar de Arnhemseweg in Amersfoort stuurden, kon het de toets der christelijke kritiek niet doorstaan. Achter elk onschuldig deuntje rees de figuur van de Mammon of Satan op. Telkens ontwaarde Nijhof een anti-godsdienstige ideologie of een verderfelijk-commerciële bedoeling. ‘Het is maar popmuziek’, met dat argument hoefde je bij Gerrit niet aan te komen. De (ondraaglijke) lichtheid van het bestaan was een schijnwereld, waarachter een strijd tussen goed en kwaad schuilging.

De man met de hamer

Als een smid op zijn aambeeld, zo hamerde hij jaar-in-jaar-uit strenge teksten uit zijn typemachine. “Popmuziek wil bewust draagster zijn van maatschappijkritiek, ultra-linkse politiek, revolutie, druggebruik, seks in allerlei perverse vormen en Oosterse mystiek”. Maar tegelijkertijd stond het ook voor doorgeslagen commercie en massahysterie, waarin popidolen – van Elvis Presley tot John Travolta – afgoden en sekssymbolen werden gemaakt, allemaal bedoeld om er geld aan te verdienen. Vol afschuw ontwaarde en beschreef hij een maatschappelijke beweging; de opkomst van een verderfelijke jongerencultuur die draaide om hun jeans, popmuziek, sport en erotiek. Een jongerencultuur die schopte tegen het (ouderlijk) gezag onder het krijsen van leuzen van revolutie en democratie. Onder het mom van de idealen van de Franse Revolutie: vrijheid, gelijkheid en broederschap. “Leve de diskotheken. Leve de seksualiteit,” verzuchtte hij cynisch. “Het geloof is weggevallen en de mens zoekt andere zekerheden. Zekerheden als astrologie en seksualiteit (…), humanisme en idolen (…).” De Amersfoortse scribent werd er niet bepaald vrolijk van.

Misschien nog wel het ergste was, dat zelfs de eigen groep niet ongevoelig bleek voor de verleidingen van de moderne tijd: “Ook de kerkjeugd zuigt zich vol met het gif van de wereld.” Voor het eerst nam een jongen met spijkerbroek en oorbelletje op de dag des Heren plaats tussen het fatsoenlijke publiek in de vrijgemaakt-gereformeerde kerkbanken. Het veroorzaakte een schandaal en haalde het Nederlands Dagblad. Minder opvallend, maar toch onmiskenbaar: ook de gereformeerde jongens en meisjes renden naar de platenzaak om hun idolen in huis te halen. “Of ze rennen niet, maar lopen stiekem, zodat vader en moeder het niet zien.”

Nijhof wist het: je kunt het Kwade niet verwijten dat het kwaad doet. Je moet de mens verwijten dat hij openstaat voor of zich laat verleiden door het kwaad. Daarom hadden de ouders de sleutel in handen – niet van de brede poort, maar van het onooglijke kleine deurtje dat naar de oplossing van het probleem leidde. “Als wij derhalve zoeken naar de schuldvraag, wijzen wij niet in de eerste plaats naar de handige priesters (van Mammon), maar naar ons eigen vlees. Hoe vèr zijn wij tolerant geweest ten opzichte van onszelf en van onze kinderen.”

Het duurde tot 1978, vooraleer Nijhof dit oordeel aan het papier toevertrouwde. Hij had lang geaarzeld; ook zeker gehoopt dat de amusementsindustrie positieve reli-pop zou opleveren. Hij had daartoe zelfs een oproep doen uitgaan, die klaarblijkelijk niet het gewenste resultaat had gebracht. Uiteindelijk was het oordeel negatief: van popmuziek kon niets goeds komen. De redacteur van het Nederlands Dagblad had gewikt en gewogen, een eindoordeel geveld en daarmee hopelijk de keukentafeldiscussies in de gereformeerde huizen beslist. De ouders moesten hun ouderlijk gezag laten gelden en hun kinderen terugbrengen “op de wegen van het verbond dat God met ons is aangegaan.”

Dienstbaarheid aan god

Popmuziek leidde af van wat werkelijk belangrijk was. Het confronteerde de (gereformeerde) jeugd met een ‘wereldse wirwar van verdwazing, verslaving, van zonde en genot’. Terwijl echte muziek zoveel meer kon betekenen. Musiceren was in de eerste plaats getuigenis afleggen van de ‘dienstbaarheid aan God’. Dat hoefde helemaal geen treurnis of zware kost te zijn, integendeel. Muziek in gereformeerde zin was ook “zich geheel inzetten om blij zijn vanwege de Heere, die ons verlost heeft. In de verlossing ligt onze blijdschap.” “Het bazuingeklank van Gods heilhandelen”; het waren grote woorden die de jeugd over de streep moesten trekken zich af te keren van de moderniteit en zich te richten naar de tijdloze normen en waarden, die de Heilige Schrift hen voorschreef.

IMG_2961 - kopie.JPG

De Gereformeerde Martuskerk in de Copernicusstraat. Hoogstwaarschijnlijk ging Gerrit Nijhof hier ter kerke. Volgens het coronareglement van de kerk van 19 augustus 2020 – te vinden op de website van de kerk – mogen zestig kerkgangers de dienst bezoeken; navraag leerde dat dit inmiddels is teruggebracht tot dertig. Foto: auteur

Hoe kijken we nu terug op deze discussie? Gerrit Nijhof was een christelijk-geëngageerde huiskamergeleerde, die zich met zijn opvattingen tegen de eigen tijdsgeest inging. Tegelijkertijd was hij een zeer welbespraakt vertegenwoordiger van een kleine, maar o zo belangrijke subcultuur in Amersfoort. Een subcultuur die anti-modernistisch is, streng confessioneel, die het ontbreekt aan relativering. Fundamentalistisch, zo men wil.

Zijn artikelen zijn doordrenkt van zwaarwichtigheid en dedain richting de moderne wereld. Een zwaarwichtigheid en dedain die nog steeds relevant is; die sterk doet denken aan de houding van de kerkgangers van de Gereformeerde kerk in Hersteld Verband in Staphorst ten aanzien van de waarschuwingen van het kabinet en van het RIVM in de coronacrisis. Een houding die in den lande overal op onbegrip en verontwaardiging stuitte. Wellicht biedt dit artikel over een Amersfoortse redacteur van het Nederlands Dagblad iets meer inzicht in deze gedachtewereld, die ook in onze stad nog steeds levend wordt gehouden. Een gedachtewereld die een voortdurende worsteling inhoudt tussen de noden van de moderne tijd en de ‘eeuwige waarheden en plichten’ van het geloof. Wie worstelt, maakt wel eens een verkeerde keuze. Wie zonder zonde is, werpe de eerste steen.

bijsluiter

Addy Schuurman is lokaal historicus

Hoe is het met Gerrit J. Nijhof afgelopen?

Er zijn wellicht lezers die zich afvragen hoe het met Gerrit Nijhof is afgelopen. Hoelang heeft hij nog voor het Nederlands Dagblad geschreven? Is hij later nog op zijn gedachtegoed teruggekomen? Leeft hij nog? Is er nog iets van een band met Amersfoort? Ik heb het helaas niet kunnen achterhalen. Wie relevante informatie heeft, kan mij berichten: addyschuurman@hotmail.com

bronnen

My Sweet Lord. Het succes van ex-beatle George Harrison, in: Nederlands Dagblad 24-3-1971

Jesus Christ Superstar profaan spektakelstuk, in: Nederlands Dagblad 5-2-1972

Pop op zondag en een preek in hard-rock, in: Nederlands Dagblad 4-10-1972

Pas op voor de Poppys, in: Nederlands Dagblad 11-10-1972

Song of the Marching Children, in: Nederlands Dagblad 4-8-1973

Evangelisatie & Recreatie vraagt musici en dichters, in: Nederlands Dagblad 2-11-1973

Muziek Express, in: Nederlands Dagblad 2-2-1974

ABBA brengt de wereld op de knieën, in: Nederlands Dagblad 19-3-1977

Bij de dood van een rock ’n roll-ster, in: Nederlands Dagblad 20-8-1977

Rock ’n roll is dood. Leve de punk, in: Nederlands Dagblad 3-12-1977

Als ik woorden had…, in: Nederlands Dagblad 18-2-1978

Boney M. weent aan de stromen van Babylon (Ps. 137) maar lacht in zijn vuistje, in: Nederlands Dagblad 29-4-1978

Hilversum 3: puinruimen bij de popbrokken of vuilverplaatsing? , in: Nederlands Dagblad 12-8-1978

Bond voor Gereformeerde Jeugdorganisatie confereert over ‘jeugd en moderne muziek’, in: Nederlands Dagblad 7-11-1978

John Travolta en de koortsuitslag, in: Nederlands Dagblad 9-12-1978

Bob Marley, de reggae en het zwarte schrift, in: Nederlands Dagblad 4-8-1979

Alle artikelen zijn te raadplegen via https://www.delpher.nl/

(maak u bekend met uw volledige naam)

opmerkingen

Steun de Stadsbron!

U steunt ons met een gift via IDeal al met een bedrag vanaf 2 euro per artikel.

Draag bij!