Op zondag ga ik naar de kerk en niet naar de winkel

by addy schuurman
October 7, 2023at 5:49PM
logo.JPG

Archief Eemland

In de nacht van 5 op 6 juni 1995 ging een prominent deel van Amersfoort met een kater naar bed. Eerder die avond was de uitslag van het referendum bekend gemaakt. De initiatiefnemers, die paal en perk wilden stellen aan de zondagopenstelling van de winkels, hadden tot hun grote teleurstelling verloren. De kiesdrempel was niet gehaald en dus was de uitslag van het referendum ongeldig verklaard. Maar ook bij de winnaars heerste niet bepaald een feeststemming. Fractievoorzitter van de VVD in de gemeenteraad P. Collignon sprak van “een aanfluiting van de eerste orde”. Het eerste referendum in Amersfoort voelde uiteindelijk aan als een koude douche.

Een aardbeving

Het referendum in Amersfoort was nooit in een warm bad beland. Dat het er van kwam was omdat het onderwerp heel even de tijdgeest meehad – en wellicht ook vanwege een ontstellend gebrek aan creatieve ideeën om lokale democratische vernieuwing daadwerkelijk van de grond te krijgen. De behoefte aan democratische vernieuwing was groot sinds de schok van de gemeenteraadsverkiezingen van 1990. Hierbij hadden de zittende collegepartijen een volstrekt unieke nederlaag geleden, dankzij het negatieve sentiment in de stad over het Centrumplan. PvdA, CDA en VVD verloren liefst elf van hun 31 zetels. Grote winnaars waren D66, dat van twee naar acht zetels ging en Groen Links, van twee naar zes zetels.

Twaalf jaar voor Fortuyn beleefde Amersfoort zijn grote politieke omwenteling.

Na deze verkiezingen kwam er een nieuw college, maar dat hield het welgeteld een goed jaar uit: D66 kon zijn verkiezingsbelofte van een heroverweging van het Centrumplan niet waarmaken en de wethouder werd door zijn partij tot aftreden gedwongen. De oude partijen – maar wel met nieuwe gezichten, zoals Roel Boer (CDA), Tom de Man (PvdA) en Marianne Burgman (VVD) – gingen door waar ze gebleven waren.

Perestrojka in Amersfoort

Op het stadhuis en in de gemeenteraad probeerde men uit de schok van de verkiezingen lessen te trekken. Door middel van democratische vernieuwing moest de gapende kloof tussen burger en lokale overheid worden gedicht. Dat leidde in de eerste helft van de jaren negentig tot een explosie van zelfkritiek en goede voornemens, niet alleen van de gemeenteraad, maar ook van de ambtenarij. 

Er werd kritisch onderzoek gedaan naar de gemeentelijke voorlichting, PR en inspraak (1991), onder het motto ‘aanspreekbaar besturen’ verscheen een nota met daaraan gekoppeld ronde-tafel-bijeenkomsten (1992-1993). Ook werden wijkgesprekken gehouden (1993-1995). 

Dat alles resulteerde in onder meer een nieuwe communicatiestrategie (1992-1993) en een nieuwe inspraakverordening (1996). De afdeling Statistiek en Onderzoek breidde zijn werkzaamheden fors uit: vanaf 1994 werd de Amersfoortse bevolking in zogenaamde Stadspeilingen regelmatig geënquêteerd, zodat men op het stadhuis bij de beleidsvoorbereiding niet meer voor onverwachte verrassingen kwam te staan. Ten slotte kreeg ook het werk in de wijken een nieuwe impuls met de oprichting van de wijkbeheerteams. De kloof tussen stadhuis en stad moest hiermee weer tot aanvaardbare proporties worden teruggebracht.

Raadplegend referendum

In deze sfeer van glasnost en perestrojka leken politiek, bestuur en ambtenarij ook rijp voor het referendum. D66 waagde de gok en diende op 27 april 1993 een voorstel in voor een lokale referendumverordening. 

Het rapport met de onderbouwing van het voorstel ademde de geest van jarenlang wikken en wegen; een voor gemeentelijke stukken opvallend diepgravende en weloverwogen verhandeling over het onderwerp. Op basis van de zogenaamde Staatscommissie Biesheuvel (1985) werd ingegaan op de hele discussie over het referendum. Voor D66 waren de voordelen evident: het referendum versterkte de legitimiteit van en het draagvlak voor genomen besluiten, het maakte tussentijdse controle van het bestuur mogelijk en het bood een extra inspraakmogelijkheid. Deze overwegingen vormden de basis voor het voorstel voor een lokaal raadplegend referendum.

Het werd een raadplegend referendum, geen correctief referendum. Omdat besluiten in onze democratie altijd door vertegenwoordigende organen genomen moeten worden, was (en is) een correctief referendum (waarin een raadsbesluit ongedaan wordt gemaakt) niet toegestaan. Maar een raadplegend referendum mag wel: men mag een concept-raadsbesluit, voorafgaande aan de definitieve stemming of aan het besluit in de gemeenteraad aan het electoraat voorleggen. Het was (en is) aan de raad om de uitslag al dan niet naast zich neer te leggen. Maar wie een duidelijke, geldige uitslag naast zich neerlegt, heeft natuurlijk heel veel uit te leggen.

Liever niet

De verschillende partijen in de gemeenteraad reageerden aanvankelijk sceptisch op het voorstel. Zij hadden ernstige bedenkingen. Met name de christelijke partijen CDA, GPV en SGP/RPF hadden grote bezwaren; ook PvdA en VVD stonden niet te juichen. 

In allerlei schakeringen zagen de partijen geen meerwaarde in het referendum en waren bang dat de volksraadpleging verkeerde verwachtingen zou wekken: de gemeenteraad hield altijd de laatste stem. Bovendien leverde een referendum naar hun mening alleen maar ongenuanceerde uitkomsten op (ja of nee), waardoor een beleidsmaker alsnog met grote problemen werd opgezadeld: hoe moest men de uitkomst nu precies interpreteren? Bovendien kon de uitkomst van een referendum bestaand beleid doorkruisen: een stevig gefundeerd, evenwichtig gebouw van maatregelen (of: een moeizaam bereikt compromis), kan door één klein stukje uit het beleid te halen en te wijzigen, ineens als een kaartenhuis in elkaar storten.

Alleen Groen Links steunde het D66-voorstel vanaf het begin zonder voorbehouden.

Hoge kiesdrempel

D66 zette echter door en na zo’n negen maanden discussie en wikken & wegen gingen op 26 januari 1994 in een commissievergadering CDA en PvdA overstag. Als het vereiste opkomstpercentage flink werd opgetrokken, konden zij wel akkoord gaan. 

En zo geschiedde: Amersfoort kreeg zijn lokaal referendum, maar wel met een relatief hoge drempel: 2/3 van het aantal stemmen bij de voorgaande gemeenteraadsverkiezingen moest bij het referendum zijn stem uitbrengen, anders werd de uitslag ongeldig verklaard. Men wilde niet een kleine, actieve minderheid de mogelijkheid bieden om de politieke agenda te bepalen. In vergelijking met sommige andere steden hanteerde Amersfoort daarmee een relatief hoge drempel: een stad als Leiden ging uit van een percentage van 50%, Amsterdam 60%.

Wat betreft het benodigde aantal handtekeningen, koos men voor een – landelijk gezien – minder hoge drempel: het equivalent van drie raadszetels aan handtekeningen was nodig om een referendum aan te vragen. Dat vergde een forse inspanning, maar was voor een goed georganiseerde campagne – die dus ook een goede opkomst beloofde – niet onmogelijk.

Selectie_008.png

De stemcomputers uit lang vervlogen tijden: helemaal linksboven is ‘voor’, daarnaast zit het knopje voor ‘tegen’. Beeld: Omroep Amersfoort

Niet te duur graag

Ten slotte werd – ook uit kostenoverwegingen – bepaald dat er per collegeperiode hooguit twee referenda mochten worden gehouden. Leiden organiseerde in 1993 een referendum voor welgeteld 27.000 gulden, een koopje in vergelijking met de bedragen die in Amersfoort werden genoemd. In het oorspronkelijke D66-voorstel was de partij uitgegaan van 50.000 gulden, maar dat bleek een illusie. Al snel deden veel hogere bedragen de ronde. 

Het is niet duidelijk waarom de verkiezingen in Amersfoort zo veel duurder waren (of in Leiden zo extreem goedkoop). Als reden voerde men onder meer aan de toenmalige stemmachines, die niet bleken toegerust op twee verkiezingen in één. Het was duidelijk, dat een combinatie van een reguliere verkiezing (vanwege “niet wenselijk geachte wederzijdse beinvloeding” werd samenvallen van de gemeenteraadsverkiezingen met een referendum uitgesloten) met het referendum een forse besparing zou opleveren. Volgens de toenmalige opinie viel in Amersfoort die kostenbesparing echter tegen omdat er in dat geval toch nog extra stemmachines geplaatst moest worden, of men moest alsnog met een extra papieren formulier werken (en die dus ook nadien één voor één tellen). Om een lang verhaal kort te houden: uiteindelijk werd een bedrag van 280.000 gulden (twee referenda voor 140.000 elk) op de begroting vrijgemaakt.

Pioniers

Het duurde een jaar tot een eerste voorstel voor een referendum werd ingediend. De raadsleden Theo Haasdijk (GPV) en Herma Boom (CDA) komt die eer toe. Op 7 maart 1995 was in een commissievergadering op het stadhuis gesproken over de winkeltijden. Per 1 september 1994 was een nieuwe wet ingegaan, die het de gemeenten mogelijk maakte om de zondagopenstelling van vier naar acht zondagen per jaar uit te breiden. Tijdens de vergadering was gebleken dat in de gemeenteraad een meerderheid voor verruiming was. “Tegelijkertijd is echter gebleken dat dit voorstel, met name de uitbreiding van 4 naar 8 zondagen per jaar, op veel verzet vanuit de bevolking stuit. Daarbij moeten met name de kerken, de vakbeweging en (een deel van) de winkeliers worden genoemd,” aldus de beide initiatiefnemers. Op 10 maart dienden zij in de gemeenteraad een voorstel voor een referendum in. Zij kregen de handen niet op elkaar: na stemming werd het voorstel verworpen. De meeste partijen vonden dit onderwerp niet geschikt en/of geen referendum waard.

Selectie_007.png

Beeld: Omroep Amersfoort

Cultuurstrijd over winkeltijden

Maar was dit meerderheidsstandpunt wel terecht? Er waren immers genoeg argumenten te noemen die voor het onderwerp van de winkeltijden pleitten. Achteraf oordeelde de Groningse hoogleraar staatsrecht D.J. Elzinga dat de keuze van het onderwerp aan alle belangrijke criteria voor een goed lokaal referendum voldeed. “De winkelsluiting is zeker een onderwerp waar je de bevolking over kunt raadplegen. Het raakt direct de belangen, men heeft er een opvatting over en het is niet ingewikkeld.”

Bovendien sloot het lokale referendum nauw aan bij een landelijke discussie, die op dat moment volop woedde. Het in 1994 aangetreden eerste kabinet Kok had voorstellen gedaan om de Winkelsluitingswet te vervangen door een Winkeltijdenwet. Het kabinet wilde van het rigide winkelsluitingsregime naar een flexibeler systeem waarin winkeliers zelf hun winkeltijden bepaalden. ‘s Avonds en in het weekend mochten de winkels daardoor langer open. Het voorstel was aanleiding tot een heftig debat.

Aan de ene kant stonden heel veel consumenten, die graag ‘s avonds – als zij van hun werk kwamen – nog even boodschappen wilden doen, maar dan voor een gesloten deur stonden. Supermarkten wilden hen daar graag in tegemoet komen. Ook grote winkelketens zagen voordelen, vooral om op zondag open te zijn.

Aan de andere kant vormden de tegenstanders een ongebruikelijke coalitie: het midden- en kleinbedrijf, de kerken en de vakbeweging, ieder met eigen argumenten en redeneringen. De vakbeweging was tegen omdat volgens hen vooral het personeel opdraaide voor de gevolgen van het nieuwe regime: vaste krachten zouden massaal ontslag nemen (omdat zij geen zin hadden om ‘s avonds of zondags te werken) en worden vervangen door een leger aan flexwerkers (bijklussende scholieren en studenten). De flexibilisering van de arbeid zou verder oprukken.

De kerken voerden vooral ideologische argumenten aan. Zij verzetten zich onder meer tegen de aantasting van de zondagsrust. In hun woorden was de zondag “een soort groene zone tussen de volgebouwde steden van de consumptiemaatschappij”. Zij keerden zich tegen de dreigende 24-uurseconomie en het doorgeschoten materialisme: “er betaan waarden die het belang van omzetcijfers en statistieken overstijgen”, zo stelden christen-ondernemers.

Bij veel tegenstanders kwam ook nog een ander sentiment om de hoek kijken. Zij stoorden zich in verband met de openingstijden aan de hypocrisie van de overheidsinstellingen. Een lezer van het Algemeen Dagblad verwoordde het kernachtig: “Ja, ja. Wanneer de heren/dames op zondag nog een pondje kaas willen omdat ze dat toevallig vergeten zijn, moet dat kunnen. Maar als de burger vraagt of het gemeentehuis een half uurtje langer open kan zijn, omdat men anders een halve vrije dag moet nemen voor bijvoorbeeld een paspoort, rijbewijs, noem maar op, dan geeft de gemeente niet thuis. Stel je voor: een half uur langer werken.”

Mosterd na de maaltijd?

Deze landelijke discussie kreeg in Amersfoort dus een lokale variant. Uiteraard was hier niet het kabinetsvoorstel voor de winkeltijden onderwerp, maar een eerder voorstel om de winkeltijden aan te passen, in 1992 wet geworden; per 1 september 1994 werd deze wet van kracht. Het ging hierbij om een kleine aanpassing van de winkeltijden, namelijk een verlenging van de avondopenstelling met een half uur tot 18.30 uur en de mogelijkheid voor gemeenten om de zondagopenstelling van vier zondagen per jaar naar acht zondagen per jaar uit te breiden.

Het referendum in Amersfoort werd dus gevoerd naar aanleiding van een wet, die zijn langste tijd had gehad en een jaar later vervangen werd door een nieuwe. Mosterd na de maaltijd? Nee, want de discussies sloten direct op elkaar aan. Het ogenschijnlijk kleine Amersfoortse onderwerp paste naadloos in de bredere cultuurstrijd over de consumptiemaatschappij en de flexibilisering van de arbeidsmarkt die op dat moment gaande was in het winkeltijdendebat. De Amersfoortse kiezers konden duidelijk laten merken welke kant zij opwilden.

Selectie_006.png

De initiatiefnemer H. Weultjes. Beeld: Omroep Amersfoort

Raad van kerken verenigd

Het was dan ook niet verwonderlijk dat de weigering van de gemeenteraad om een referendum uit te schrijven, een vervolg zou krijgen. Het initiatief van de twee christelijke politici werd overgenomen door twee betrokken burgers: J. van de Pol en H. Weultjes. Van de Pol was ouderling van de St Joriskerk en bestuurslid van het amersfoortse CDA. Weultjes was secretaris van de plaatselijke raad van kerken. Zij traden op namens de gezamenlijke Amersfoortse kerken en wisten zich ook verzekerd van de steun van de dienstenbonden van CNV en FNV.

Op 20 april 1995 stuurden zij een brief naar de gemeenteraad, waarin de beide heren vroegen om een referendum over de zondagopenstelling. Hun brief ging vergezeld van 4207 handtekeningen, ruim voldoende om te voorzien in de voorwaarden van de plaatselijke verordening (4081 bleken na controle geldig, helaas zijn de handtekeningen in 1999 vernietigd). Die handtekeningen waren op twee achtereenvolgende zondagen opgehaald na afloop van de kerkdiensten.

Kogel door de kerk

Nu kon de gemeenteraad niet meer terug. Op 25 april kwam de brief in een commissievergadering ter sprake en unaniem ging de raad akkoord. Sterker nog, de raad deed de belofte de uitslag van het referendum – mits geldig – over te nemen. Er waren wel wat bezwaren tegen de hoge kosten van het referendum (begroot op liefst 240.000 gulden, dus bijna tien keer zo duur als in Leiden!) en de datum, 5 juli. Amper twee en een halve maand had men om alles te regelen, het was kortdag. Maar men wilde perse de zaak afhandelen voor de zomervakantie, omdat men voorzag dat verschuiving naar een later tijdstip – met een onderbreking van de vakantieperiode – funest zou zijn voor de publieke belangstelling.

Pas op 20 mei werd in de gemeenteraad de precieze vraag vastgesteld. Het werd: “Nu kunnen winkels toestemming krijgen om op maximaal vier zon- en/of feestdagen per jaar open te zijn. Bent U voor of tegen een uitbreiding naar maximaal acht zon- en/of feestdagen per jaar?” Een eenvoudige vraag, eenduidig en vooral: zonder mogelijkheden de uitkomst mis te verstaan, zonder een open einde. Het was vier of acht zondagen per jaar, geen misverstand mogelijk.

De gemeente ging aan de slag met een uitgebreide informatiecampagne. De ramen van het stadhuis hingen vol met oproepen om te gaan stemmen, er verscheen huis-aan-huis-folders, een artikelenserie in de Stadsberichten in De Stad Amersfoort, op de kabelkrant verschenen oproepen en berichten en ook Omroep Amersfoort besteedde volop aandacht aan het naderende referendum (het komende referendum over het parkeerbeleid staat wat betreft een lokale TV-zender duidelijk op achterstand). 

In een evaluatie keek de gemeente later terug op de campagne en was men best tevreden over hoe het allemaal in aanloop naar het referendum (en in zo’n korte tijd) gegaan was. Alle partijen hadden hun zegje kunnen doen, er waren weinig Amersfoorters die de dag voor het referendum niet van het bestaan ervan op de hoogte waren.

Selectie_004.png

Beeld: Omroep Amersfoort

Discussie op straat

Het referendum leefde in de stad, bij de een wat meer dan de ander. De FNV stuurde aan alle 5000 leden in de stad een oproep om tegen te stemmen. In bijna alle kerken – van oud-gereformeerd tot katholiek – riepen de voorgangers de laatste zondag voor het referendum hun kerkgangers op om ‘nee’ te stemmen. Grote winkels die juist voorstander van de zondagopenstelling waren, zoals de tuincentra en de meubelzaken, lieten zich in wat minder uitgesproken worden horen, ongetwijfeld ook om de tegenstemmers niet tegen de haren in te strijken.

En dan was er ook nog de groep die sowieso het referendum een te zwaar en duur middel vond voor het onderwerp. In een groot stuk in de Amersfoorse Courant (de ambtenaar die het stuk bewaard heeft, heeft helaas de precieze datum niet vermeld) keerde journalist Hans Westervoorde zich tegen het referendum, vanwege de hoge kosten en vanwege het onderwerp, in zijn woorden “het meest onbenullige en wellicht zelfs hilarische onderwerp ooit”. De landelijke discussie over de winkeltijdenwet was klaarblijkelijk volledig aan hem voorbijgegaan.

Hij stond hierin overigens zeker niet alleen. CDA-wethouder Roel Boer (van economische zaken) liet in het Algemeen Dagblad optekenen dat hij “wel betere onderwerpen voor een referendum” wist. In Archief Eemland zijn nog boze brieven bewaard van burgers die hun oproepingskaart terugstuurden met venijnige verwijten over de futiliteit van het onderwerp en de hoge kosten van het referendum.

Maar hoe je ook over het referendum dacht en wat voor standpunt je ook innam, het zorgde in ieder geval voor politieke reuring. Even waren alle ogen gericht op het stadhuis.

IMG_3097 (exemplaar 1).JPG

Een boze burger reageert op het referendum. Archief Eemland

De uitslag

Vooraf was iedereen op de hoogte van het aantal benodigde deelnemers. Volgens de gemeentelijke verordening moest 2/3 van het aantal stemmen bij de laatste gemeenteraadsverkiezingen worden uitgebracht. Om precies te zijn, er waren 2/3 x 51.925 = 34.616 stemmen nodig voor een geldig referendum. Daarna gold een gewone meerderheid: het standpunt dat 17.308 stemmen haalde, had het referendum gewonnen.

Toen ‘s avond op 5 juli de resultaten uit de stemcomputers rolden, was de uitslag heel duidelijk: er werden ‘slechts’ 26.367 stemmen uitgebracht (30,6 % van de kiezers), 6770 stemmen voor en 19.597 tegen de uitbreiding van de zondagopenstelling (15 stemmen werden ongeldig verklaard).

Ruim 30 % van de kiezers was dus komen opdagen, aanzienlijk minder dan bijvoorbeeld de lokale opkomst bij de verkiezingen voor het Europees parlement (36,4 % een jaar eerder, in 1994).

In de stad waren duidelijke verschillen waarneembaar per stembureau.
De hoogste opkomst (ruim 40% of bijna 40%) werd behaald in Schothorst (Paladijnenweg), Schuilenburg (Schuilenburgerplein) en Rustenburg (Verzetsplein), de laagste opkomst in Zon en Schild, Chrysantstraat (Soesterkwartier) en Zuiderkruis (De Koppel). De meeste voorstemmers – hoewel hun aanhang in geen enkel stembureau boven de 50% uitkwam – woonden in Kattenbroek (twee stembureau's in de Dopheide en een in de Weergang), terwijl in de stembureau's De Neng (Hoogland), aan de Van Tuyllstraat (Hooglanderveen) en aan de Soesterweg de tegenstemmers monsterscores behaalden: tussen 84 en 90%! Dergelijke percentages moeten een volstrekt unicum geweest zijn in de geschiedenis van Amersfoort.

Kanttekeningen bij het ongeldig

De kiezers die waren komen opdagen, hadden een krachtig signaal afgegeven: bijna 75% was tegen de uitbreiding van de zondagopenstelling. Bovendien had 30% van de kiesgerechtigden de moeite genomen naar het stembureau te komen. In een stad als Leiden zou het referendum met precies dezelfde uitslag dankzij de daar geldende lagere kiesdrempel wel geldig zijn verklaard. Met een kiesdrempel van 50% van de gemeenteraadsverkiezingen waren minstens 25.962 stemmen nodig geweest en die werden behaald.
Bij de introductie van het referendum in Amersfoort was de kiesdrempel op aandringen van het CDA opgehoogd. Hiermee had het CDA een bijdrage geleverd aan het ongeldig verklaren van ‘zijn eigen referendum’ een jaar later.

De verklaring voor het grote aantal thuisblijvers zag men in het feit dat deze uit twee grote groepen bestond: een de ene kant de mensen die het onderwerp niet de moeite waard vonden en aan de andere kant waren er de zogenaamde ‘calculerende kiezers’. Die beseften dat niet-stemmen gelijk stond aan voorstemmen en de kans dat hun standpunt het zou halen was groter door thuis te blijven en het referendum ongeldig te doen zijn dan door te gaan stemmen en dan het risico te lopen het geldig referendum te verliezen. Immers, als er 10.000 voorstemmers meer naar de stembus waren gegaan, hadden de tegenstemmers alsnog gewonnen (16.000 voor en 19.000 tegen), maar was het referendum wel geldig geweest (met 36.000 stemmen). Een situatie die je eigenlijk zou moeten proberen te voorkomen.

Een kater van jewelste

Op het stadhuis heerste die avond een katerig gevoel. De heer Weultjes stak zijn mening niet onder stoelen of banken: “Ik ben teleurgesteld in de Amersfoorters. Ze hebben niet begrepen waar het om ging en ze hebben geen gebruik gemaakt van hun recht om via een referendum hun mening te geven. (…) De kerken, de vakbeweging en de christelijke partijen hebben gezegd: ‘wij willen niet meer.’ Dat signaal hebben we gegeven. Ze kunnen ons niet meer verwijten: ‘toen heb je je mond gehouden’.” 

Ook Haasdijk en Van der Pol sipten in de kranten van de volgende dag teleurgesteld. Duizenden hadden zich tegen de uitbreiding gekeerd. “Daar moet de politiek wat mee doen. Je kunt al die mensen toch niet zomaar negeren?”

P. Collignon (VVD) – het is hiervoor al geschreven – noemde het resultaat ‘een aanfluiting’. Vooral de hoge kosten van het referendum waren voor hem een steen des aanstoots. In een eerste opwelling stelde hij voor een waarborgsom in te voeren: de partij die in de toekomst een referendum wil, moet vooraf een waarborgsom storten, die je alleen terugkrijgt bij voldoende opkomst. Anders vloeit het geld in de gemeentekas om de kosten van het mislukte referendum te dekken. D66-er Cees van Engelenhoven reageerde geprikkeld op het voorstel: “Democratie is van ons allemaal. Je hoeft niet te betalen voor je stem”.

VVD-wethouder Marianne Burgman was een grootmoedig winnaar (of een goed verliezer, het is maar hoe je het bekijkt) en stak de hand in eigen boezem: “Ik vind het een absolute afgang. Daar ben ik zelf ook debet aan als wethouder, maar ja, dat is de democratie.”

Alleen burgemeester Brouwer wilde niet al te veel somberen: “Zo ervaar ik het niet. Er hebben nog een groot aantal mensen wel gestemd en die moet je wel serieus nemen. Maar ik vind het wel jammer dat de benodigde opkomst niet is gehaald.”

Selectie_010.png

Burgemeester Brouwer voor de camera. Beeld: Omroep Amersfoort

Een biertje om het weg te spoelen

Op één plek in Amersfoort werd de lage opkomst gevierd: in café De Gniffel in de Bloemendalsestraat. De Jonge Socialisten in de Partij van Arbeid hielden daar een gezellige bijeenkomst. Als je je stemkaart bij hen inleverde – een bewijs dat je dus niet gebruik had gemaakt van je stemrecht – kreeg je een biertje. Ongeveer honderd Amersfoorters lieten zich dat gratis bier niet ontgaan. Toenmalig PvdA-raadslid Raphael Smit (hij liep later over naar de BPA) was daar ook aanwezig. Hij was ‘s middags naar het stembureau getogen, hoorde daar over de lage opkomst, stak zijn stemkaart terug in zijn zak en trok naar het café. Smit betaalde zelf zijn cola’tje. Hij wilde zijn jonge partijgenoten niet op kosten jagen.

Ook enkele grote bedrijven keken de volgende dag met genoegen terug op de uitslag. R. van Helvoort van Intratuin was tevreden. In Leusden en Soest mochten tuincentra al enige tijd acht zondagen per jaar open, zo wist hij te vertellen. “Wel zuur als je dat dan in Amersfoort niet mag”. A. van den Broek, de bedrijfsleider van Piet Klerx, keek rijkhalzend uit naar de nieuwe situatie. Volgens hem was op zondag het publiek kooplustiger en “bovendien is iedereen op z’n zondags gekleed en dat brengt een gezellige sfeer met zich mee.” Ook H. Voortman van de Kamer van Koophandel zag het helemaal zitten: “De doorgaans regenachtige hemelvaartsdag en kille zondagen in de ‘woonmaand oktober’ lenen zich uitstekend voor winkelopenstelling”.

Op 11 juli 1995 kwam de gemeenteraad bij elkaar en bracht zijn stem uit: met 25 stemmen voor en 8 tegen werden de nieuwe winkeltijden geregeld. De zondagopenstelling ging van vier naar acht zondagen. En er werd toestemming gegeven voor avondwinkels, die tot tien uur open mochten zijn.

Evaluatie

Nadat het stof na twee-en-een-halve week in het stadhuis enigszins was neergedaald, werd een grondige evaluatiestudie geschreven; het stuk is gedateerd op 24 juli 1995. Gezien de katerige afloop bleek men opvallend mild. Belangrijkste conclusie: de referendumverording voldeed in principe en had zijn werk gedaan. De raad had voortdurend de regie gevoerd: het had immers zelf het referendum uitgeroepen en ook de precieze formulering vastgesteld.

Wel werden enkele aandachtspunten in overweging gegeven. Een principieel bezwaar was, dat er slechts twee referenda per collegeperiode mogelijk waren: wie het eerst komt, wie het eerst maalt. Dat vond men toendertijd nog onbevredigend, omdat immers het belang van een actueel onderwerp niet kan worden afgewogen tegen het belang van een toekomstig onderwerp (voor een belangrijker toekomstig onderwerp zou geen plaats kunnen zijn omdat er al eerder twee referenda gehouden waren). Het toont de verwachting dat Amersfoort het middel van het referendum regelmatig zou inzetten, een verwachting die op geen enkele manier is uitgekomen.

Dan was er nog het feit dat de kiesdrempel niet was gehaald. In de evaluatie werden verschillende voorstellen besproken om een oplossing te bieden. Een optie was een flexibele kiesdrempel: bij een groot verschil tussen voor- en tegenstanders zou de kiesdrempel wellicht verlaagd kunnen worden. De rapporteurs verwierpen dit voorstel echter, omdat het vooraf alleen maar onduidelijkheid schiep en het belangrijk was dat vooraf volstrekt duidelijk was (en is) hoe hoog de kiesdrempel moe(s)t zijn.

Uiteindelijk pleitte men voor een verlaging van de kiesdrempel, juist ook om de ‘calculerende stemmers’ aan te zetten toch te gaan stemmen.

Van die verlaging en die aanmoediging voor de calculerende stemmers is niets terechtgekomen. Met de huidige verordening (uit 2005) is het vrijwel even moeilijk, of nog moeilijker een geldig referendum te houden. ‘Vrijwel even moeilijk’, want een vergelijking is gecompliceerd. Men hanteert namelijk een heel andere systematiek: niet langer op basis van de opkomst bij een vorige verkiezing, maar men gaat uit van het aantal kiesgerechtigden en het aantal tegenstemmers: het referendum wordt alleen geldig verklaard wanneer het aantal tegenstemmers minstens 25% van het aantal kiesgerechtigden bedraagt. Wat vast staat: voor de tegenstemmers is het benodigde aantal stemmen aanzienlijk gestegen. Dat leert een eenvoudig sommetje op basis van de cijfers uit 1995. Volgens de regels uit 1995 hadden zij ten minste 17.308 stemmen nodig, volgens de huidige regels hadden zij toen 86.120/4 = 21.530 tegenstemmers naar de stembus moeten lokken.

Terug naar de evaluatie en de lage opkomst. Ten slotte werd ook de gemeenteraad tot de orde geroepen. Ondanks de unanieme instemming van de gemeenteraad voor het referendum, was er “vanuit de raad voortdurend twijfel uitgesproken over nut en noodzaak van het referendum. Dat had de opkomst geen goed gedaan.” De evaluatie riep de raad op in de toekomst zich helemaal achter een eenmaal uitgeroepen referendum te scharen. Eerst voor een referendum stemmen en dat vervolgens ridiculiseren, dat maakte het functioneren van de gemeenteraad volstrekt ongeloofwaardig.

Selectie_005.png

Beeld: Omroep Amersfoort

Conclusie

Het laatste woord is voor professor Elzinga. Hij was anno 1995 een warm voorstander van referenda. “Het activeert de burgers, dat is het belangrijkste. (….) Mensen komen achter de kachel vandaan, mensen worden boos, er komt allerlei publiciteit omheen, dat is toch interessant. En heel veel mensen die anders niets met een gemeenteraad van doen hebben, gaan zich er dan toch voor interesseren. Het kanaliseert boosheid, verzet en dat soort zaken.”

Profetische woorden als we zien dat tegenwoordig boosheid en verzet ertoe hebben geleid dat hele groepen zich hebben afgekeerd van de open democratische samenleving en zich in een bijna parallelle werkelijkheid bewegen.

Verder pleitte Elzinga voor een onafhankelijke referendumkrant: “Zet journalisten van een paar kranten bij elkaar, laat ze voor- en tegenstanders interviewen en probeer een zo veelzijdig mogelijk beeld te geven van het onderwerp. Dat werkt in de praktijk heel goed.”

Ten slotte somde hij de belangrijkste criteria op waar een goed referendum aan moet voldoen: 

1. de beslissingsmacht over het onderwerp moet bij de lokale overheid liggen,

2. het onderwerp moet eenvouding, niet complex zijn, waardoor er een eenduidige vraagstelling mogelijk is. Elzinga gaf hiermee aan, dat principiële kwesties doorgaans niet voor referenda geschikt zijn, omdat er bij principiële kwesties dikwijls te veel mitsen en maren om de hoek komen kijken. Een nadeel van de eenvoudige vraagstelling – zo erkende hij volmondig – was dat een simpele vraag bijna altijd aanleiding zal zijn om vragen te stellen over de kosten van het referendum. 

3. er moet een heldere uitkomst zijn; er mag geen ‘open situatie’ ontstaan: wat nu?

De uitkomst van het referendum in 1995 gaf aan de Amersfoortse bevolking en zijn bestuur volstrekt heldere antwoorden: men ging verder met acht koopzondagen. Geen misverstand mogelijk. Hopelijk schept het komende referendum minstens evenveel duidelijkheid.

method

Addy Schuurman is lokaal historicus

sources

Archief Eemland, 0715 Gemeentebestuur Amersfoort 1990-1996, inv. nr. 107 Referendumverordening, met wijzigingen, 1993-1997.
Archief Eemland, 0715 Gemeentebestuur Amersfoort 1990-1996, inv. nr. 239 Stukken betreffende het organiseren van een referendum over de uitbreiding van de openstelling van winkels op zon- en feestdagen, 1995.
Archief Eemland, 0715 Gemeentebestuur Amersfoort 1990-1996, inv. nr. 4300 Stukken betreffende het organiseren van een referendum over winkelsluitingstijden op zon- en feestdagen, 1995.

Delpher: landelijke kranten: Algemeen Dagblad, De Volkskrant, Trouw

Over het winkeltijdendossier: A. Schuurman, “In naam der wet, open de deuren!”, in P. Brusse, I. Lageweg en A. Schuurman, Moeite met de markt. Vijf martktwerkingsprojecten onder de loep (Breukelen 1999), p. 61-91

Reportages van Omroep Amersfoort
De dag voor het referendum
Tot 5.00 minuten

Verslag van het referendum
Tot 12.40 minuten

    no comments yet

(make yourself known using your full name)

comments

Steun de Stadsbron!

U steunt ons met een gift via IDeal al met een bedrag vanaf 2 euro per artikel.

Draag bij!