1 reactie

Het wordt warmer. Regionale klimaatverandering (1)

door addy schuurman
27 december 2023om 16:33u

Voordat ik de lezer ga lastig vallen met allerlei cijfers en ontwikkelingen wil ik twee relativerende opmerkingen maken: ten eerste dat we te maken hebben met allerlei onzekerheden en ten tweede dat we te maken hebben met allerlei trage processen die pas zichtbaar worden als we sterk uitzoomen van de dagelijkse werkelijkheid.

Klimaatverandering is een geleidelijk, trendmatig proces. Het speelt zich dus niet af van jaar-tot-jaar, maar draait om de ontwikkeling van het langjarig gemiddelde. Om de trend waar te nemen heb je over een langere periode – minstens tien jaar of langer – gegevens nodig.

Daaraan kleeft een belangrijke nadeel: wetenschappers lopen altijd achter de feiten aan. Een trend of trendbreuk wordt pas na jaren zichtbaar. En de toekomst is helemaal in nevelen gehuld. De systemen zijn zo complex dat voorspellingen altijd omgeven zijn met twijfel en onzekerheden. Dat geldt onvermijdelijk ook voor het debat over klimaatverandering. Wetenschappers weten dat, maar beleidsmakers, kiezers c.q. betrokken burgers hebben daar nog wel eens moeite mee. Toch zullen zij dat moeten accepteren en daarmee moeten omgaan. ‘Een indicatie in een bepaalde richting’ betekent niet dat je zomaar kunt zeggen: ‘voor het zelfde geld gaat het in precies de omgekeerde richting’.

zomerhitte.png

Meten is weten

Ondanks alle onzekerheden die het bepalen van trends en toekomstverwachtingen nu eenmaal met zich meebrengt, blijft het adagium ‘meten is weten’ voluit overeind staan. In het kader van die regel verzamelt het KNMI al meer dan honderd jaar allerlei cijfers en feiten over het weer. Die gegevens worden in langjarige trends omgezet. Dat gebeurt niet alleen in De Bilt (dus op een steenworp afstand van Amersfoort), maar ook in de directe omgeving zijn er diverse stations: in Soest, Spakenburg, Nijkerk, Hamersveld en Woudenberg worden allerlei neerslaggegevens verzameld. Het is dus mogelijk om in te zoomen op Amersfoort en omstreken. Met uiteraard alle beperkingen van dien.

De trends die uit alle waarnemingen te voorschijn komen, zijn duidelijk en onmiskenbaar. De afgelopen tientallen jaren is de gemiddelde temperatuur gestegen, zijn de winters natter geworden, en de lentes en zomers droger. Tegelijkertijd is de kans op extreme neerslag toegenomen. Naar verwachting zullen deze ontwikkelingen in de toekomst doorzetten. Meer of minder, dat is hoogstens nog de vraag.

Vier scenario’s

Kort geleden, in oktober 2023 heeft het KNMI nieuwe scenario’s naar buiten gebracht, ter vervanging van eerdere toekomstvoorspellingen van tien jaar eerder. Om een bandbreedte aan te geven waarbinnen de komende zeventig jaar het klimaat zich zal ontwikkelen, gaat het meteorologisch instituut uit van vier scenario’s.

Een belangrijke factor in de ontwikkeling van het klimaat is natuurlijk de CO2-uitstoot; daarom zijn er twee scenario’s met hoge uitstoot (die uitgaan van vrijwel ongewijzigd beleid op CO2-gebied) en twee scenario’s met lage uitstoot (wanneer we ons stipt aan de klimaatakkoorden van Parijs houden). De hoge en lage uitstootscenario’s worden beide weer verdeeld in een nat en droog scenario. Het natte scenario gaat uit van meer winterse neerslag en zomers geringe droogte, terwijl het droge scenario is gebaseerd op een lichte toename van de neerslag in de winter en sterkere droogte in de zomer. Het onderscheid tussen de natte en droge scenario’s is gemaakt omdat voor de lange termijn de neerslag heel moeilijk is te voorspellen.

Nogmaals, deze vier scenario’s geven een bandbreedte aan waarbinnen de meest waarschijnlijke ontwikkelingen in de toekomst zullen plaatsvinden. Vrijwel alle scenario’s leveren ongeveer dezelfde uitkomsten op: hogere temperaturen, een stijging van de zeespiegel, nattere winters en drogere zomers. Een voortzetting dus van de trends die in de afgelopen eeuw zijn ingezet.

KNMI_klimaatdashboard_De Bilt_Temperatuur_jaar.png

Bron: https://www.knmi.nl/klimaat
Hd=hoge CO2-emissies, relatief droog, Hn= hoge CO2-emissies, relatief nat
Ld=lage CO2-emissies, relatief droog, Ln=lage CO2-emissies,relatief nat

Twee graden warmer

Maar eerst een terugblik naar de afgelopen eeuw.

Sinds 1900 is de gemiddelde temperatuur in De Bilt (en dus ook in Amersfoort en omgeving) voortdurend gestegen. De trendlijn (de blauwe lijn in bovenstaande grafiek) liet aanvankelijk een kleine stijging zien, van 8,8 graden in 1900, naar (bijvoorbeeld) 9,2 graden in 1958. Vanaf midden jaren zeventig zette een duidelijke versnelling in en steeg de trendmatige temperatuur naar 9,9 graden in 1990 en naar 11,0 graden in 2020. In de afgelopen eeuw jaar is de gemiddelde temperatuur dus al meer dan twee graden gestegen. De helft van de stijging is in de laatste dertig jaar opgetreden.

De temperatuurstijging was in West-Europa sterker dan wereldwijd. Twee factoren hebben daar voor gezorgd: de wind en de zonnestraling. De wind komt vaker uit het westen (en minder uit het noorden en oosten); daardoor zijn de winters in West-Europa zachter geworden. Ook is het aantal zonuren toegenomen; daardoor zijn vooral de zomers warmer geworden. De stijging van het aantal zonuren heeft volgens het KNMI een opmerkelijke oorzaak, namelijk de vermindering van de luchtverontreiniging. Vroeger weerkaatsten verontreinigde deeltjes in de lucht (zoals roetresten van steenkool die smog veroorzaakte) de zonnestralen en dat zorgde dus in zekere zin voor een verkoelend effect. Tegenwoordig is de lucht schoner geworden en daardoor is de zonkracht toegenomen. Een gunstige ontwikkeling dus met een onverwacht effect.

Warme en koude jaren

Om de trendmatige ontwikkeling slingert zich de feitelijke ontwikkeling, van jaar tot jaar. Deze varieert sterk, door allerlei natuurlijke oorzaken: het ene jaar domineren in onze regionen hogedrukgebieden, terwijl in andere jaren juist meer lagedrukgebieden het weer bepalen. Warme en koude jaren doen zich nog steeds voor, maar tegenwoordig wel op een ander niveau dan – laten we zeggen – 1900. Het jaar 2010 was met een gemiddelde temperatuur in De Bilt van 9,1 graden een heel koud jaar voor dat decennium, maar vergelijken we deze jaartemperatuur met die van 1900-1910, dan was 2010 juist iets warmer dan normaal.

Ook voor uitzonderlijk warme jaren is het niveau veranderd. Vroeger kwam de gemiddelde temperatuur zelden boven de tien graden uit (alleen in 1934 en 1959 was het uitzonderlijk warm), de laatste tien jaar komen we regelmatig zelfs boven de elf graden uit. De heetste jaren in het afgelopen decenium waren 2014 en 2020 (beide 11,7 graden in De Bilt). Naar verwachting komt het huidige jaar 2023 uit op een gemiddelde temperatuur van 11,5 graden.

Aan ons de keuze

Volgens de klimaatscenario’s van het KNMI zal de gemiddelde jaartemperatuur in 2100 ongeveer één tot vier graden hoger zijn dan tegenwoordig. Die stijging zal naar verwachting in de lente en de winter iets minder zijn, maar in de zomer iets meer. In dat jaargetijde zou de temperatuurstijging zelfs kunnen oplopen tot vijf graden extra.

De grote verschillen tussen één en vier graden opwarming zijn vooral afhankelijk van de mate waarin het lukt om de klimaatdoelen van Parijs te behalen. Wat dat betreft houdt het KNMI de moed erin. We kunnen nog steeds een positieve invloed uitoefenen op de toekomstige trend. “Dit betekent dat mondiaal klimaatbeleid gericht op vermindering van de uitstoot ervoor kan zorgen dat het klimaat in de toekomst minder opwarmt”. (KNMI, KNMI23 Klimaatscenario’s, p. 17).

KNMI_klimaatdashboard_De Bilt_Temperatuur_zomer.png

Bron: https://www.knmi.nl/klimaat
Hd=hoge CO2-emissies, droog, Hn= hoge CO2-emissies, nat
Ld=lage CO2-emissies, droog, Ln=lage CO2-emissies, nat

Tropische nachten

Naar verwachting zal de opwarming het grootst zijn op de warmste zomerdagen en de koudste winterdagen. Dat heeft vooral te maken met de ontwikkelingen op het Europese continent.

Op de koudste winterdagen heerst er in onze regionen meestal een noordelijke of noordoostelijke wind. De lucht komt dan uit Noord-Europa en daar stijgt de temperatuur in de winter relatief veel. Het wordt daar een stuk minder koud. Dat betekent voor onze regionen een aanzienlijke afname van het aantal ijsdagen, dat wil zeggen dagen met een maximum-temperatuur onder nul. In ons huidige klimaat kennen we gemiddeld ongeveer zes ijsdagen per jaar; dat zal naar verwachting in 2100 dalen naar vier (in de scenario’s met lage groei van de uitstoot) tot gemiddeld zelfs minder dan één per jaar (in de scenario’s met hoge uitstoot).

Op de warmste zomerdagen waait de wind vaak uit het zuiden van Europa. Hier neemt de temperatuur juist in de zomer het meest toe. Die zuidelijke stromingen leveren meer tropische nachten op, dat wil zeggen nachten met een minimumtemperatuur van 20 graden of hoger. Naar verwachting zal het aantal tropische nachten in midden-Nederland toenemen van 0,3 per jaar (in ons huidige klimaat) tot gemiddeld één tropische nacht per jaar (in de lage scenario’s) tot wel 19 tropische nachten (in de hoge scenario’s) anno 2100.

Ook neemt het aantal zomerse dagen toe, met een maximumtemperatuur van 25 graden of hoger. Tegenwoordig bedraagt dat aantal gemiddeld 28 per zomer, naar verwachting komt dat in 2100 uit op 40 (in de lage scenario’s) tot wel 89 per jaar (in de hoge scenario’s).

Hittestress in de stad

Tot nu toe is sprake geweest van gemiddelde temperaturen voor midden-Nederland. Die gemiddelden houden geen rekening met de locatie van waarnemingen. Er is namelijk een duidelijk temperatuurverschil tussen stad en platteland. In de stad Amersfoort is het doorgaans warmer dan op het omringende platteland (denk aan bijvoorbeeld Hoogland-West, Arkemheen of De Treek). Dit verschijnsel treedt overal in Nederland op en wordt het stedelijk hitte-eiland genoemd.

Het effect wordt vooral bepaald door de dichtheid en de hoogte van de bebouwing en van de hoeveelheid groen. Daarnaast zijn er ook andere factoren die een rol spelen. In steden wordt bijvoorbeeld veel energie gebruikt, waardoor veel warmte uit bijvoorbeeld airco’s of schoorstenen vrijkomt en deze warmt de stad extra op.

De bebouwing doet zijn invloed overdag en ‘s nachts op verschillende manieren gelden. Overdag wordt het extra warm in een versteende stad, doordat er weinig verdamping plaatsvindt (weinig groen, veel steen). Daardoor wordt een groot deel van de zonne-energie gebruikt voor het opwarmen van de lucht. Bovendien wordt veel zonnewarmte opgenomen door stenen en asfalt. ‘s Nachts wordt het in de stad extra warm dankzij de langzame afgifte van de overdag opgeslagen warmte in de gebouwen en de wegen.

Het effect van het stedelijke hitte-eiland is ‘s nachts en in de winter het sterkst. Vooral tijdens rustig, helder weer kan het temperatuurverschil tussen stad en platteland oplopen tot wel vijf graden. Dat is het verschil, dat ooit is gemeten tussen de stad Utrecht en de onmiddellijke omgeving, ‘s nachts bij vrijwel windstil weer.

Het stedelijk hitte-eiland zorgt er dus voor dat de klimaatverandering (c.q. de stijgende temperatuur) in de stad veel meer gevoeld wordt dan op het platteland. Of dat in de toekomst ook het geval is, is de vraag. Volgens het KNMI is het vooralsnog onduidelijk of het stedelijk hitte-eiland in de toekomst nog sterker zal worden. Het temperatuurverschil tussen stad en platteland kan evengoed afnemen, bijvoorbeeld door een toenemende verstedelijking van het platteland en een vergroening van de steden. Ook hier geldt dus: aan ons de keuze.

Stedelijk hitte-eiland.png

Het stedelijke hitte-eiland in Amersfoort, anno 2020 modelmatig berekend. Goed is te zien hoe met name in het Soesterkwartier, de binnenstad en de Zonnehof de gemiddelde temperatuur twee graden of meer hoger is. De nieuwere wijken in het noorden zijn minder sterk versteend en daardoor is de hittestress aanzienlijk minder. Verder is goed te zien hoe Park Schothorst en de daarnaastgelegen dekzandrug als koelte-eiland fungeert. Ook de verschillende groengordels (het Plantsoen rond een deel van de binnenstad, de groengordel in het Soesterkwartier, het Waterwingebied tussen Liendert en Rustenburg) zijn duidelijk zichtbaar. Bron: https://www.atlasnatuurlijkkapitaal.nl

bijsluiter

Addy Schuurman is historicus

bronnen

Een mooi overzicht van de regionale klimaatgegevens biedt het rapport ‘De staat van ons klimaat. Klimaatadaptief denken en doen in de regio Vallei en Veluwe’. Dit is een gezamenlijke productie van het KNMI, het Waterschap Vallei en Veluwe, het Platform Water Vallei en Veluwe en de Manifestregio Vallei en Veluwe. De eerste versie verscheen in 2016, de laatste up-to-date versie is van vorig jaar.
Een versie voor de regio Utrecht (de provincie Utrecht minus de Vallei) is helaas verouderd.

De meest recente KNMI klimaatscenario’s (van oktober 2023): KNMI, KNMI’23 klimaatscenario’s voor Nederland zijn hier te vinden.

Kaarten over het klimaat en de gevolgen van de klimaatverandering zijn hier en hier te vinden. U kunt in veel gevallen inzoomen tot straatniveau.

De Stadsbron publiceerde eerder enkele belangwekkende artikelen over hittestress in Amersfoort: hier en hier

(maak u bekend met uw volledige naam)

opmerkingen

Steun de Stadsbron!

U steunt ons met een gift via IDeal al met een bedrag vanaf 2 euro per artikel.

Draag bij!