Serie: Publieke hygiëne, milieuproblematiek en duurzaamheid (2)
De huidige duurzaamheidsvraagstukken hebben een lange geschiedenis. Al in de negentiende eeuw werd het dagelijks leven van de gewone bevolking een punt van zorg. Artsen stelden bijvoorbeeld de slechte gezondheid van de Nederlanders ter discussie, en de slechte hygiënische toestanden waarin de bevolking leefde. In de loop van de twintigste eeuw werd het probleembegrip ‘hygiëne’ – waarin de gezondheid van de mens voorop staat – vervangen door een nieuwe concept: ‘milieu’. Dit gaf ook (de zorg over) de natuur een plaats in het debat. In het afgelopen decennium is het milieuthema vervangen door ‘duurzaamheid’. Hierbij is aan de zorg voor mens en natuur de schaarsteproblematiek (energie, grondstoffen) toegevoegd.
In enkele artikelen zal De Stadsbron ingaan op de lokale geschiedenis van deze fenomenen.
Vorige artikel in deze serie: Stinkende stad
Leven in onzekerheid
de choleraepidemie van 1866
In 1866 deed de Amersfoortse Gezondheidscommissie onderzoek naar enkele woningen achter het Kleine Spui. Zij troffen daar het Mierennest aan,
“alwaar een gang van verscheidene meters lengte, waarin eene voortdurende schemering heerscht, den toegang verleent tot eenige woningen. De rechterhelft eener plaats, aan het einde van dezen gang gelegen, werd gebruikt voor eene onoverdekte mestvaalt, die voortdurend toevoeging verkreeg van een secreet bij deze mestvaalt staande. Eene pomp was bij deze woningen niet aanwezig; de bewoners gebruikten, voor drinkwater en het toebereiden der spijzen, het water uit het Spui. Daarin werden de excreta van een cholera-lijder geregeld geworpen, en later het stroo waarop de patiënt was overleden.”
Wonen tussen mestvaalten en poepdozen (in die tijd: secreten of privaten); het zal niemand verbazen dat dergelijke woontoestanden ziekten veroorzaakten. De cholera trof Nederland (en Amersfoort) tussen 1832 en 1910 in ongeveer 10 epidemieën. In 1832 stierven in Amersfoort 144 mensen, in 1849 121 en in 1866 186 mensen (telkens 1,0-1,4 % van de bevoking). Geen hoog cijfer en weinig om je zorgen over te maken? Besef dan dat een sterfte van 1% in het huidige Amersfoort een dodental van ongeveer 1500 mensen oplevert. Cholera was een sluipmoordenaar die elke dag wel ergens toesloeg. Iedereen kon het volgende slachtoffer zijn, zonder dat je wist waarom je de ziekte had opgelopen.
Afbeelding 1 In duistere tijden zijn er altijd mensen die de onzekerheid aangrijpen om geld te verdienen. Advertentie in de Arrondissementsbode van Amersfoort, 31-7-1849
De angst werd bovendien aangewakkerd door het afschuwelijke ziektebeeld.
“Na een incubatietijd van twee tot vijf dagen worden de ernstig zieke patiënten overvallen door ongekend heftige diarree en braken. Daardoor verliest de zieke in korte tijd enorme hoeveelheden vocht: per dag wel vijftien liter. Hij verliest zo ook veel zout en droogt uit. Hij lijdt onlesbare dorst en ondervindt veel hinder van pijnlijke krampen, vooral in de beenspieren. Zijn gezicht valt in, zodat zijn ogen eruit lijken te puilen. De stem wordt hees, de polsslag wordt zeer snel en moeilijk merkbaar, het bloed dikt in en de bloeddruk daalt. Omdat de nierfunctie verstoord raakt, stopt de produktie van urine vrijwel geheel, een opvallend verschijnsel bij een zieke die grote hoeveelheden vocht verliest.(…) Meestal volgt de dood na een paar dagen, vaak al enkele uren nadat de eerste symptomen zijn waargenomen.”
Waardoor ontstond de ziekte en hoe kon je er iets tegen doen? Het fijne wist men er niet van, maar de wetenschap onderscheidde grofweg twee opvattingen. De eerste was de ‘miasmatische’ opvatting; deze ging er vanuit dat er een stof in de lucht was, die zich als gevolg van natuurkundige of chemische processen of het weer tot een miasme omvormde, een soort wolk van smetstof. Deze wolk was eenvoudig waarneembaar, omdat deze een afschuwelijke stank veroorzaakte. In omstandigheden waar de lucht onvoldoende doorstroomde, hoopte de smetstof zich op en daar deden zich de meeste ziektegevallen voor. In doodlopende straten of in huizen die onvoldoende gelucht werden bijvoorbeeld.
Een tweede opvatting was de contagieuze opvatting; die ging er vanuit dat er een smetstof was, de contagio, die besmettelijk was en van mens tot mens werd overgedragen. Bijvoorbeeld door het drinken van water waarin uitwerpselen van choleralijders terecht waren gekomen.
Maar bij het publiek was het onzekerheid troef. Wie garandeerde niet dat het eten van onrijp fruit de ziekte zou veroorzaken? Verzwakte een onzedelijk leven het lichaam niet zodat je extra bevattelijk werd voor besmetting? In veel plaatsen werd geconstateerd dat alcoholisten relatief vaak de ziekte kregen.
Men tastte dus in het duister over de ziekte en die onzekerheid klonk ook door in lokale beschrijvingen. Bijvoorbeeld van het verloop van de epidemie in 1866 in Amersfoort.
“In den nacht van den 7den Junij kwam een schipper, die eenige dagen te voren met zijne schuit van Utrecht naar het toen nog niet besmette Zuijlen vertrokken was om steenen te laden, in de Eem voor de stad aan, lijdende aan cholera, waaraan hij overleed. Zijne weduwe en kinderen vertrokken na de begraving naar Nijkerk. Er werden onmiddellijk maatregelen van isolement en desinfectie genomen. Den 11den Junij werd een man, die aan den drank verslaafd was, nadat hij zijn aan cholera overleden broeder te Bodegraven verpleegd en begraven had, door een doodelijken aanval dier ziekte aangetast. Den 17den werd een arbeider ziek, die met geen dezer lijders in aanraking was geweest. Sedert eenige dagen werkte hij aan eene sluis en moest daarbij uren achtereen in het water staan. Misschien had hij water gedronken uit de Eem, waarin vermoedelijk de faeces van n.1 (de schipper, AS) zijn geworpen. Hij had reeds een paar dagen aan buikloop geleden. Acht dagen later stierf hij aan choleratyphus. Daags vóór en twee dagen na zijn overlijden werden in hetzelfde, buiten de stad afgezonderd staande huis, twee kinderen ziek, die herstelden. Zijne vrouw en 4 overige kinderen bleven vrij. Den 23sten werd een jeugdig stukadoor, die in een door cholera besmet huis nabij Utrecht werkte, ziek te huis gebragt in zijne woning in de St. Jorisstraat, in het N.W. deel der stad. Hij herstelde, maar daarna verspreidde zich de ziekte en bleef tot aan het einde der epidemie in die straat en in die wijk heerschen.
Eene bejaarde vrouw, die te Utrecht bij hare aan cholera lijdende familiebetrekkingen geweest was, keerde den 25sten Junij huiswaarts, werd onderweg ziek en stierf denzelfden dag in hare woning in de St. Andriesstraat. Dit was het eerste geval in die straat, welke in het Z.O. gedeelte der stad gelegen is. Daags daarna stierf haar man en vervolgens 7 personen aan dezelfde zijde der straat; aan de overzijde werden er 4 ziek, waarvan 2 overleden; ook het daaraan grenzende deel van den singel had veel te lijden. In verscheidene gezinne werd meer dan één persoon aangetast, o.a. in de Vingerhoedsteeg, het Spui en Markenhoef, het steegje aan de oostzijde van het Lieve Nonnenkerkhof, enz. Volgens Dr. van Breda Kolff was in al die straten en steegjes verbreiding der smetstof door de faeces niet te miskennen.”
Afbeelding 2. De Sint Andriesstraat, circa 1900. Deze huisjes werden in 1906 afgebroken om plaats te maken voor het St. Elizabethgasthuis. Foto: Archief Eemland, nr. 11908.
Wat kon men tegen de ziekte ondernemen? De groep die uitging van het miasme legde sterk de nadruk op het belang van een goede luchtdoorstroming en pleitte vooral voor stedenbouwkundige maatregelen. De aanleg van sloppen waar de smetwolk zich kon ophopen, moest zoveel mogelijk worden vermeden. Nieuwe straten dienden bij aanleg recht en breed te zijn. Ten slotte moesten de bewoners hun huizen regelmatig luchten en zorg dragen voor een goede ventilatie. Wie echter voor de contagieuze analyse ging, pleitte vooral voor het opruimen van de opeenhopingen van vuil en een verbetering van de drinkwatervoorziening. Bottom line is: welke oplossingsrichting je ook koos, beide droegen in belangrijke mate bij aan de kwaliteit van leven voor de allerarmsten.
Die verbeteringen kwamer er niet van de ene op de andere dag. Op korte termijn veranderde er weinig. Een arts keerde na een jaar terug in de getroffen straten.
"Te Amersfoort was de sanitaire toestand vóór de epidemie bitter treurig (...) hoewel het aan dringende aanbeveling van verbetering niet ontbroken heeft. Toen de epidemie eene onrustbarende uitbreiding begon te verkrijgen, is onder den drang van het oogenblik iets verrigt, maar later is alles langzamerhand weder tot het oude teruggekeerd. In Maart 1867 vond ik o.a. in het noodlottige Vingerhoedsteegje den toestand der openbare reinheid nog even ongunstig als in den zomer van 1866.”
Op langere termijn was echter het sociaal bewustzijn wakker geschut. Medici gingen op onderzoek uit en rapporteerden de ergste misstanden bij het gemeentebestuur. Die begon maatregelen te nemen. Er kwam beleid voor het opruimen van mestvaalten en sekreten, het schoonmaken van woningen en straten, het doorspuiten van riolen en het plaatsen van extra pompen.
En de werkelijke oorzaak van de cholera? Het bleek geen miasme, noch een contagio, maar een bacil, in 1883 door Robert Koch ontdekt. De ziekte kan inmiddels bestreden worden. Er zijn medicijnen die de afbraak van het maag- en darm¬stelsel voorkomen, zodat de zieke toch nog vocht op kan blijven nemen en niet uitdroogt. Maar uitgebannen is de ziekte allerminst. Vooral in landen waar door oorlog of wanorde de elementaire gezondheidszorg wegvalt, duikt cholera nog regelmatig op. Het afgelopen decennium bijvoorbeeld in vluchtelingenkampen in Ruanda en in het door een langdurige burgeroorlog getroffen Jemen.