Anarchie in de straten van Amersfoort
“Soldaten deserteert! Verniel de kanonnen, vernielt de geweren, sloop de kazernes. Doe niet meer mee. De wereld wacht op daden, op groote dingen. Jonge vrienden, binnen en buiten de kazerne, vervult dan die daad!”
In de jaren 1920-1930 waren anti-militarisme en anarchisme in Nederland springlevend. Allerlei formele en informele verbanden – vakbonden, coöperaties, kranten en losse groepen – droegen het gedachtengoed uit en probeerden dichter bij hun ideale samenleving te komen. Een van deze clubjes was een anarchistische jeugdorganisatie, het Vrije Jeugd Verbond. Deze organiseerde vanaf 1924 elk jaar een zogenaamde Pinkstermobilisatie (die overigens onder de naam pinksterlanddagen nog steeds bestaan). Een weekend lang kampeerden jongeren samen, maakten muziek, luisterden naar toespraken en discussieerden over anarchistische thema’s. Dienstweigeren, het verval van het bourgeois-kapitalisme en de komst van de nieuwe, betere mens, dergelijke onderwerpen passeerden de revue. Het zal niemand verwonderen dat de overheid nauwlettend een oogje in het zeil hield op deze dagen: op en rond het terrein surveilleerden agenten in uniform en in burger, terwijl de Nederlandse geheime dienst uitgebreid rapporteerde over hetgeen voorviel. Deze rapporten zijn bewaard gebleven en bieden een levendig verslag van het extreemlinkse actiewezen, zo’n honderd jaar geleden.
Anarchistische raddraaiers en oproerkraaiers
“Amersfoort is een saaie stad, daar gebeurt toch nooit wat?”
Anno 1924 was in Amersfoort een klein groepje anarchistische jongeren actief. Zij ventten een blaadje uit, De Moker, vol opruiende teksten. Zo verschenen er in het blad oproepen tot dienstweigeren, in die tijd een strafbaar feit. De auteur, Rinus v.d. Brink, werd daarvoor juni 1924 tot twee maanden cel veroordeeld. Zo mogelijk nog veel ernstiger was de lijst van adressen van de buitenlandse gezanten in Den Haag, die in het blad werd afgedrukt. Een uitnodiging om met onvriendelijke bedoelingen langs te gaan? Voor geweld schrok de meerderheid van de groep rond het blad absoluut niet terug: een lid heeft later toegegeven dat hij betrokken was bij enkele brandstichtingen op militaire terreinen. Een minderheid van de anarchistische jongeren hield er principieel-pacifistische denkbeelden op na.
De autoriteiten hadden dus goede redenen om de groep in de gaten te houden. De redactieleden van De Moker anno 1924 waren bekend: het drietal Rinus v.d. Brink, Jacob Knap en Herman Schuurman. Beide eerstgenoemden waren Amersfoorters, beiden even oud, namelijk 21 jaar. Schuurman was geen Amersfoorter. Volgens het verslag van de geheime dienst was hij een berucht figuur, een werkloze, die als een zwerver door het land trok en een strafblad had. Een provocateur, die het vuurtje graag opstookte, rotzooi trapte. De andere kant van het verhaal: Schuurman was kunstenaar en ook origineel denker, die als eerste in Nederland het arbeidsethos bekritiseerde (zo schreef hij een nog steeds gelezen en veelvuldig vertaalde brochure: Werken is misdaad, 1924).
Afbeelding 1. De Moker. Opruiend blad voor jonge arbeiders. Opruiend blad voor jonge arbeiders. Oom agent
was een van de grote vijanden van de anarchistische jongeren. Tekening van
Herman Schuurman. (Libertaire orde. Numeriek
tijdschrift voor cultuur, politiek en anarchisme, 17-9-2017)
Uit De Moker maakte de Nederlandse geheime dienst op dat er in het voorjaar van 1924 iets broeide; dat iets bleek de geplande ‘pinkstermobilisatie’.
Jacob Knap, woonachtig in de Methorststraat 28, klopte bij burgemeester Van Randwijck aan uit naam van de ‘antimilitaristisch jeugdmeeting’ om een vergunning voor een kampeerbijeenkomst en een demonstratieve mars door de stad. De burgemeester, een liberaal in hart en nieren, zag geen enkele aanleiding om de vergunning te weigeren. De vrijheid van vergadering en de vrijheid van meningsuiting, die had de burgemeester hoog in het vaandel staan. Wat hij ook vooraf van Knap en zijn anarchisten-kameraden wist, alles vertrouwen deed hij ook weer niet, want hij drong aan op duidelijke afspraken over hoe de jongeren zich tijdens de demonstratie zouden gedragen.
Zo vond dus het allereerste pinksterkamp van het Vrije Jeugd Verbond in Amersfoort plaats, in het pinksterweekend van 8 en 9 juni 1924. Naast de Internationale School van Wijsbegeerte aan de Dodeweg was een terrein gehuurd met daarop o.a. de barak van de Vereeniging Rotterdamsch Jeugdwerk. Hoewel het terrein in bezit was van gemeente Amersfoort, behoorde het tot het grondgebied van de gemeente Leusden. Officieel was die dus verantwoordelijk voor orde en gezag op het terrein. En inderdaad, de burgemeester van Leusden liet twee politieagenten dag en nacht het terrein en zijn tijdelijke bewoners bewaken. Bovendien was ook Amersfoorts politiepersoneel aanwezig, bijgestaan door rechercheurs van elders, die de kopstukken van de beweging kenden en de ergste raddraaiers dus konden aanwijzen.
Op een mooie pinksterdag
De eerste dag – de zaterdagmiddag en -avond – verliep in alle gemoedelijkheid. De jonge anarchisten druppelden binnen en kwamen bij elkaar om samen te zingen en muziek te maken. Het was een behoorlijk gezelschap, de geheime dienst telde minstens 150 jongeren.
De zondag, eerste pinksterdag, verliep echter heel anders. Vanaf ’s ochtends in alle vroegte verlieten steeds groepjes van 30 tot 50 jongeren het kamp en trokken de stad in voor ‘colportagetochten’. Gewapend met toeters schreeuwden ze leuzen en probeerden ze hun anarchistische blaadjes te verkopen. Amersfoortse politieagenten zouden de jongeren naar de stad begeleiden, maar doordat zij zich in kleine groepjes opsplitsten, kwam elke agent tegenover een enorme meerderheid te staan. De hele tocht (of eigenlijk: meerdere tochten) ontaardde in een soort kat-en-muisspel, waarbij de kat voortdurend door de muizen voor schut werd gezet. De jongeren gingen waar ze wilden en deden wat ze wilden, aanmaningen door de politie werden weggelachen: “Wat denkt jij wel, jij hebt niets te bevelen, wij doen wat wij willen.”
Een groepje jongeren trok in alle vroegte naar de kazerne en begon daar aangekomen (het was toen 7.00 uur in de ochtend) antimilitaristische leuzen te roepen: “Soldaten, als je meerderen je commanderen om te schieten, dan moet je op hen schieten.” Overigens bevonden er zich op dat moment weinig soldaten in het garnizoen, de meeste dienstplichtigen waren met verlof gestuurd vanwege pinksteren en omdat de garnizoenscommandant een dergelijke actie wel had zien aankomen.
Een andere groep zwierf door het centrum. In de Arnhemsestraat galmde het uit een toeter: “300 miljoen voor de Vlootwet. In Baarn stierf een zwerver in het politiebureau den hongerdood. Thuis hebben onze kinderen geen brood.” Verzoeken door de aanwezige politieagent dit soort teksten achterwege te laten, werden weggehoond. Ook elders in het centrum verstoorde de groep danig de door de Amersfoortse bevolking zo gekoesterde zondagsrust met opruiende teksten. Kerkgangers die door de Langestraat liepen, werden lastiggevallen: zij kregen het blaadje De Moker onder hun neus gedrukt en hen werd ‘verzocht’ het blaadje aan te schaffen (kosten:3 cent). De Amersfoortse burgerij was diep geschokt. “Zoo hoorden we ook van verschillende zijde van het publiek klagen over het schunnig en meer dan onhebbelijk optreden van deze menschen.”
Later op die dag stond een demonstratie op het programma, waarbij alle groepen tesamen, met meegevoerde vaandels, van het kampterrein naar een ander terrein elders in de stad zouden trekken. Na een rustig begin liep de zaak uit de hand. Een van de demonstranten voerde een fiets mee, met daaraan een bord gebonden met het opschrift “Jongens van de lichting 1924, weigert den krijgsdienst”. De politie trachtte de fiets in beslag te nemen en de eigenaar te arresteren, maar toen kwam het tot een handgemeen, waarbij een politieagent tegen de grond werd gewerkt. De demonstranten namen een dreigende houding aan en de politie koos eieren voor zijn geld. De aanwezige inspecteur besloot een oogje dicht te knijpen. Later verklaarde hij dat hij vreesde dat een arrestatie de boel had doen escaleren: hij was bang dat de menigte demonstranten dan naar het politiebureau zou trekken en daar de boel op stelten zou zetten, tot de arrestant zou zijn vrijgelaten. “En dat alles op eerste Pinksterdag.“
Afbeelding 2. Poster van de betreffende pinkstermeeting op 8 en 9 juni 1924, ontworpen door Herman Schuurman
(IISG, Amsterdam, plaatsingsnummer BG D9/483)
Burgemeester en politie op het matje geroepen
De dag kreeg nog een staartje. Een dergelijke schending van de openbare orde – om nog maar te zwijgen van de zondagsrust – vroeg om een onderzoek naar het optreden van de verantwoordelijken. Eensgezind verdedigden burgemeester Van Randwijck en de Commissaris van Politie A. Nyhoff hun optreden. Volgens hen had het gezag met tact gehandeld, om in ieder geval geen aanleiding te geven tot nieuwe rellen. “In geen enkel geval is de Politie alhier te kort geschoten in het doen harer verplichtingen en zyn m.i. alle preventieve maatregelen voor het bewaren der orde genomen. Het is misschien mogelyk, dat een enkele schreeuwer niet direct is kunnen bereikt worden, aangezien op verschillende punten de groepen van de ordelooze bende in de stad verschenen, doch over het geheel genomen, is er in den kortst mogelyken tyd door de politie een eind aan gemaakt.”
Van hogerhand dacht men daar toch wel heel anders over. De Commissaris van de Koningin te Utrecht, ’s Jacob, had geen enkel goed woord over voor Van Randwijck en Nyhoff. Vooral de Officier van Justitie te Utrecht koos scherpe bewoordingen voor hun naieve optreden. Bij de vergunningverlening aan Jacob Knap, een “oproerkraaier, behoordende tot eene soort, die ’t er gewoonlijk om te doen is herrie te maken” was het al fout gegaan. Zo iemand geef je geen vergunning voor een demonstratie, en als je dat al doet, moet je zorgen voor voldoende politie om de openbare orde te handhaven en bij de minste ordeverstoring krachtig in te kunnen grijpen. “Voorzichtig optreden juich ik toe, maar te voorzichtig optreden kan ik nimmer goedkeuren. De politie moet immer baas blijven.” Men had zich tegen relletjes moeten wapenen met een flinke politiemacht. “Had men tien maréchaussées bij de hand gehad, dan ware het gezag gered geweest, want deze zouden wel gezorgd hebben dat de arrestatie ware geschied en zoo noodig het volk uit elkaar geslagen.” Door het slappe optreden van politie had het prestige van de politie ernstig geleden.
Nog een laatste hoogwaardigheidsbekleder. Ook de Procureur-Generaal te Amsterdam veroordeelde het optreden van de burgemeester en de politie. “Eenige verwondering mag het baren dat aan deze autoriteiten niet bekend zoude zijn dat dergelyke jeugdige anarchistische anti-militaristen slechts beoogen propaganda voor hun leerstellingen te maken in den vorm van opruiingen tot ongehoorzaamheid aan het gezag en tot de meest ernstige strafbare feiten.En wanneer zij daarvan wel op de hoogte waren geweest (…) zou het van wys beleid getuigd hebben de verlangde vergunning (…) te weigeren, en in ieder geval zich van een zoo sterk politie geleide te verzekeren, dat handhaving der openbare orde onder alle omstandigheden verzekerd was. Hieraan heeft thans veel ontbroken.”
De burgemeester en de politiecommissaris konden het ermee doen. Maar hoe terecht was de kritiek van hogerhand? Het is makkelijk oordelen achteraf, maar toch: een simpele vergelijking. De anarchisten van het Vrije Jeugd Verbond zou je kunnen zien als de provo’s van de jaren twintig die net als hun nakomelingen in de jaren zestig met veel kabaal de vrijheid predikten en tegen het gezag en de burgerlijkheid schopten. Tegen de provo’s in de jaren zestig werd onredelijk hard opgetreden: arrestaties zonder wettige grond, schending van het recht op vrije meningsuiting en zelfs bruut geweld. In vergelijking met het optreden van de Amsterdamse burgemeester Van Hall en zijn politiecommissaris was het optreden van de Amersfoortse gezagsdragers – inderdaad – deëscalerend en dus verstandiger.
Burgemeester en commissaris hebben zich de kritiek wel aangetrokken. Het volgend jaar kregen de anarchisten geen vergunning meer. Desondanks liet de burgemeester zijn principieel-liberale houding niet varen. Amersfoort bood onder zijn leiding – tot 1940 – altijd een gastvrij verblijf aan manifestaties van de meest uiteenlopende organisaties. Van de NSB tot de VARA.
En de anarchistische jongeren? Zij zochten hun heil elders, in Soest en Huizen. Het volgende jaar, in 1925, verbleven zij op een afgelegen terreintje aan de Nieuweweg te Soest. De autoriteiten en de jongeren hadden hun lesje geleerd. Er was veel meer politie aanwezig en de deelnemers zagen dan ook af van de geplande tochten door het dorp en naar de Soesterduinen. Men bleef keurig op het terrein. Hoewel keurig? In de rapporten van de geheime dienst werd uitgebreid melding gemaakt van schendingen van de eerbaarheid. “Het onderling verblijf op het terrein ging uit zedelijk oogpunt alle perken te buiten. In het huis lagen mannen en vrouwen vrijwel ontkleed bij elkaar. (…) Enkele vrouwen zouden zich met meer mannen hebben afgegeven. Ook overdag was de houding het tegendeel van zedig. In het bosch zag men vrouwen alleen in een badkostuum gekleed in de zon slapen. Hieraan hebben zich ook personen uit de omgeving geërgerd.” Jonge vrouwen die in badpak een zonnebad namen. Het moest inderdaad niet veel gekker worden.