De Spaanse griep van 1918: Amersfoort in rouw gedompeld?
Nederland is in de ban van
het coronavirus. Ondanks het beperkt aantal zieken in Nederland zit de schrik er bij de medici, bij de beleidsmakers, bij de pers en inmiddels ook bij het publiek behoorlijk in. Wat dat betreft is het misschien instructief om terug te kijken naar de laatste pandemie: de Spaanse griep van 1918. Er werden toen wereldwijd zo'n 500 miljoen mensen ziek en er werden 50 tot 100 miljoen doden geteld. Het kan niet anders; de Spaanse griep moet ook in Amersfoort rond
hebben gewaard. Hoe erg was het in onze stad? Hoe gingen de autoriteiten, de media en het publiek daar mee om?
Het virus komt in een gespreid bedje
De geboorteplaats van het betreffende griepvirus (voor medisch
geschoolden: het virus werd aangeduid als H1N1) is nog altijd in nevelen
gehuld; sommigen wijzen naar China, anderen naar de Verenigde Staten.
Met Spanje had de griep niets van doen: de griepepidemie kreeg het
etiket Spaans omdat Spaanse kranten als eersten uitgebreid over de
ziekte schreven. Spanje was tijdens de Eerste Wereldoorlog neutraal; in
de oorlogvoerende landen zorgde de censuur ervoor dat berichten over de
griep uit de kranten bleven; meldingen van een dodelijke epidemie zouden
immers de moraal en de oorlogsinspanning geen goed doen.
Feit is dat de ziekte in maart 1918 in New York opdook en spoedig
daarna oversloeg naar Europa. In het Europa van de jaren 1914-1918 vond
het een vruchtbare voedingsbodem. Het virus verspreidde zich razendsnel
mede dankzij de voortdurende troepenbewegingen (het reisde met hele
regimenten mee, maar ook met individuele verlofgangers) en dankzij de
opeenhopingen van soldaten. In de lazaretten lagen honderden militairen
dicht op elkaar gepakt, gewond en verzwakt; daar kon één ziektegeval
zich makkelijk verspreiden. Maar ook de burgerbevolking was danig
verzwakt door de vier jaren oorlog en de daaruit resulterende gebrekkige
voedselvoorziening. De oorlog ter zee (duikboten en blokkades!)
schaadde overal de aanvoer van voedsel. In de grote steden, zoals
Parijs, Berlijn en Wenen, leed de bevolking honger en vormde daarmee
perfecte infectiehaarden voor de griep.
Nederland getroffen
De epidemie werd waarschijnlijk naar Nederland gebracht door twee
groepen: (geïnterneerde) militairen en grensarbeiders. Op 9 juli 1918
werd in de Amersfoortsche Courant voor het eerst melding gemaakt van een
griepgeval in Nederland, een Engelsman in Schoten bij Haarlem. Enkele
dagen later waarde de ziekte rond in een Engels interneringskamp in
Groningen. Spoedig daarna volgden diverse militaire kampen en
oefenterreinen, onder andere op de Veluwe (Oldenbroek, Millingen).
Er was echter nog een tweede bron; die werd gevormd door de
Nederlandse grensarbeiders die in het Duitse Ruhrgebied werkten. In
Duitsland had de epidemie in juli 1918 een enorme omvang bereikt. Mede
dankzij de geallieerde voedselblokkades was de bevolking ernstig
verzwakt; bij de fabrieken van Krupp in Essen waren half juli liefst
1600 arbeiders ziek. De vele Nederlandse arbeiders in het Ruhrgebied
wachtten natuurlijk niet totdat zij ziek werden, maar trokken huiswaarts
en met hen stak het griepvirus de grens over. Kort na 9 juli kwamen er
dan ook vanuit de oostelijke grensregio’s meldingen van de Spaanse
griep; in Emmerik, Elten en Losser deden zich tientallen ziektegevallen
voor. Ook de mijnstreek in Zuid-Limburg werd zwaar getroffen met zelfs
honderden besmettingen. De rest van Nederland volgde spoedig daarna.
Ondanks de vele honderden – zoniet duizenden – zieken, waren de
gevolgen aanvankelijk beperkt. “Gevaar is er nergens bij”, zo meldde de
Amersfoortsche Courant geruststellend. Er was “geen enkele echter met
doodelijken afloop. Na 3 of 4 dagen zijn de patiënten meestal weer
hersteld. De symptomen der ziekte zijn hooge koortsen, hoofdpijn,
moeheid en pijn in den rug.” Natuurlijk, er stierven mensen aan de
griep, maar in de eerste maanden waren dat vrijwel overal incidenten: in
het ene dorp stierf er één zieke, in een ander twee of drie. Nergens
tientallen, laat staan honderden tegelijkertijd. Toen later de rekening
werd opgemaakt, telde men over de periode juli tot en met september 1918
precies 815 doden geteld, in heel Nederland.
De eerste griepgolf in Amersfoort
Amersfoort kreeg ook zijn deel. Rond 16 juli werd het Amersfoortse
garnizoen getroffen; zes militairen waren ziek geworden. Vier dagen
later werd in de krant al gesproken van zestig lijders, op zowel de
Infanteriekazerne als de Cavaleriekazerne. Maar van paniek of zelfs
ongerustheid was geen sprake. “De ziekte heeft een zeer goedaardig
verloop.” Al na een week leek de epidemie over zijn hoogtepunt heen. De
opkomst van een nieuwe lichting militairen rond 10 augustus zorgde later
nog wel voor een nieuwe ziektegolf op de kazernes, maar doden vielen
daar niet.
Ondertussen had de ziekte zich echter uitgebreid tot de stad. Zo
waren op de ambachtsschool aan de Leusderweg (tegenover de
Infanteriekazerne) 35 leerlingen besmet geraakt. De school werd gesloten
en de leerlingen met vakantie gestuurd. Het was de laatste week van
juli, de zomervakantie zou toch binnen enkele dagen beginnen. Tot half
september 1918 ging de ziekte rond door de stad, maar de omvang van de
epidemie is helaas niet bekend. Het aantal zieken werd niet
geregistreerd. Af en toe dook er in de krant een berichtje op waaruit
bleek dat de griepgolf nog steeds voortduurde. Zo werd begin augustus
melding gemaakt van een gezin aan de Kruiskamp waar acht van de elf
bewoners waren aangetast, terwijl een dag later het publiek om begrip
werd gevraagd voor een vertraagde postbezorging, omdat een kwart van het
personeel bij de posterijen ziek was geworden. En ten slotte kon een op
14 augustus gepland concert in Birkhoven niet doorgaan, omdat de musici
ziek waren geworden.
Alles onder controle
Enerzijds moet het een raar idee zijn geweest: een griepepidemie in
hartje zomer. Anderzijds, in een tijd waarin tal van besmettelijke
ziekten voortdurend op de loer lagen (zoals mazelen, roodvonk, tyfus en
tuberculose) zal de Amersfoortse bevolking ook niet heel erg opgekeken
hebben van de epidemie. Ziektes hoorden bij het leven, ook nieuwe,
onbekende ziektes. Van paniek was dan ook geen sprake. Het stadsbestuur
schrapte op 16 juli (dus nog voordat het eerste griepgeval in de krant
was verschenen) de lessen die militairen volgden op de lagere scholen in
de stad, om te voorkomen dat de soldaten jongere kinderen besmetten.
Dat was alles. Een oproep van Gedeputeerde Staten van de provincie
Utrecht (op 24 juli) om ‘de noodige maatregelen te nemen tot het zooveel
mogelijk tegengaan van den Spaanschen Griep’ werd ter kennisgeving
aangenomen. ‘Maak het probleem niet groter dan het is’, ‘zaai geen
overdreven ongerustheid’, dat was de houding van Burgemeester en
Wethouders.
Ook in de stad was er weinig te merken van een toegenomen
bezorgdheid. In de krant verschenen er goedbedoelde adviezen om zo veel
mogelijk het huis te luchten en voorzichtig te zijn met huisstof. Een
emmertje water of een vochtige doek gebruiken! “Stof verontreinigd en
prikkelt oogen, neus en keel en kan in een tijd van besmettelijke ziekte
dubbel nadeelig zijn.” En op kantoor werd aangeraden dikwijls de handen
te wassen, ‘benevens al gorgelend den mond te spoelen’. Voor het
overige ging het dagelijks leven gewoon zijn gangetje. De huisartsen
hadden het druk, de apothekers deden goede zaken. En de post werd wat
later bezorgd….
Zoals
gewoonlijk hoopten kwakzalvers te profiteren van de epidemie. In de krant werd
tegen hun praktijken gewaarschuwd (Amersfoortsch Dagblad De Eemlander 26-7-1918). De Amersfoortse kranten
schreven in die tijd ongegeneerd hele stukken over uit andere kranten. Dit
stukje was uit het Handelsblad overgenomen.
Half augustus was de ziekte alweer op z’n retour. Op de kazernes en
in de stad kwamen er nog maar enkele gevallen per dag bij en op 20
september 1918 werd de laatste ziektehaard, het legerkamp Vlasakkers,
ziektevrij verklaard. Het onderwijs aan militairen, dat op 16 juli was
gestaakt, was toen al weer enkele weken hervat.
De fatale klap
Juist op het moment dat in Amersfoort de ziekte over zijn hoogtepunt
heen was, verscheen een nieuwe variant van het griepvirus in Europa. Het
kwam in het Franse Brest in augustus 1918 aan land. Vanaf half
september waren de strijdende partijen in Europa weer in de ban van de
griep en begin oktober bereikte de nieuwe golf ook Nederland. Er was een
groot verschil met de eerste griepgolf; deze was veel kwaadaardiger en
dodelijker. De griepverschijnselen gingen gepaard met een zware
longontsteking. Vanuit Parijs kwam het bericht: “Men beschouwt de ziekte
als een cholera-achtige epidemie. Het geheele economische leven in
Frankrijk ondervindt de zeer ernstige gevolgen van de ziekte, terwijl de
bevolking in hooge mate onder den indruk is.”
Ook Nederland ontkwam niet aan de nieuwe epidemie. De eerste
berichten kwamen weer van de oostelijke grensregio’s, uit Oldenzaal en
Almelo. Daar maakte de agressieve griepgolf honderden zieken. Binnen
enkele dagen werd ook melding gemaakt van dodelijke slachtoffers. Overal
in de zwaar getroffen plaatsen sloten burgemeesters de lagere scholen.
In Almelo stierven in oktober 1918 137 mensen (ter vergelijking: 11 in
oktober 1917) en werden niet alleen de scholen, maar zelfs alle publieke
voorstellingen en bijeenkomsten verboden. Het mocht niet baten. Binnen
een week kwamen uit het hele land berichten over ziekte- en
sterfgevallen. Half oktober werd bijvoorbeeld melding gemaakt van tien
doden in Spakenburg die ‘boven aarde stonden’ (opgebaard om te worden
begraven).
De tweede griepgolf in Amersfoort
Ook in Amersfoort bleek de tweede golf direct van een heel ander
kaliber dan de eerste. Op 14 oktober werd de openbare lagere school aan
de Laan van Puntenburg gesloten. In verschillende klassen hadden
leerlingen de Spaanse griep. Maar de grootste schok kwam weldra:
ongeveer een week later overleden twee docenten: meester Prins van 40
jaar en meester Krom van 38.
Hoe wrang het ook klinkt, het was nog maar een voorproefje. Eind
oktober verschenen berichten in de krant die spraken van een sterke
uitbreiding van de ziekte èn van verschillende dodelijke slachtoffers.
De ziekte heerste onder de burgerij in de stad maar ook onder de
militairen van het garnizoen . Tachtig zieke soldaten werden in het
Militair Hospitaal aan de Hogeweg opgenomen. En ook “bij de burgerij
neemt deze ziekte hand over hand toe.” Zeker tot half november was de
omgeving in de greep van de ziekte. In Hoogland bijvoorbeeld stonden er
op één dag negen lijken ‘boven aarde’.
Vanaf half november begon de epidemie te minderen. Vanuit het
garnizoen werd gemeld dat de ziekte onder de militairen geweken was: er
lagen nog wel zieken met griep in het Militair Hospitaal, maar er kwamen
geen nieuwe gevallen meer bij. En ook onder de burgerij liep na half
november het aantal zieken sterk terug. Zoals ook elders in Nederland.
Het hoogtepunt van de Spaanse griep in Amersfoort duurde dus minder dan
een maand, van eind oktober tot half november 1918.
Omvang van de epidemie in Amersfoort
De Spaanse griep zou in Nederland ongeveer 60.000 slachtoffers hebben
gemaakt. Op het eerste gezicht een indrukwekkend aantal, maar met een
sterftecijfer van 9 ‰ is de epidemie in Nederland aanzienlijk minder
dodelijk geweest dan in veel andere landen.
Ook in Amersfoort zorgde de Spaanse griep niet voor een enorme
uitschieter. Volgens de Amersfoortse Gezondheids-Commissie verliep de
ziekte in juli ‘vrij gunstig’, maar in oktober was ‘het aantal ernstige
patiënten belangrijk grooter’. Hoeveel zieken er waren? Het is onbekend,
maar het moet een aanzienlijk aantal geweest zijn. Uit Hilversum (met
ruim 36.000 inwoners iets groter dan Amersfoort, dat toen 29.000 telde)
kwam een melding van 5000 à 6000 zieken. In Amersfoort is alleen bekend
dat op de HBS 50 % van de leerlingen ziek was geweest. Op basis van deze
uiterst summiere gegevens mag echter wel geconcludeerd worden dat de
stad een groot aantal zieken telde, mogelijk enkele duizenden.
In vergelijking met het aantal zieken is vermoedelijk het aantal
sterfgevallen gering. Dat mag geconcludeerd worden op basis van de
sterftecijfers in de stad voor 1918 (in vergelijking met 1917) en op
basis van de officiële cijfers over de Spaanse griep, die helaas slechts
over een gedeelte van het betreffende tijdvak (juni-oktober) bekend
zijn. In de officiële cijfers maakte men onderscheid tussen de sterfte
aan de Spaanse griep en de sterfte aan de Spaanse griep in combinatie
met andere longziekten. Van juli tot september werden daarvan in
Amersfoort 3 respectievelijk 27 sterfgevallen geregistreerd. In de maand
oktober ging het om 19 respectievelijk 38 doden. Al deze cijfers
opgeteld leverde dus 30+57=87 doden op. Nogmaals, de sterfte in november
en mogelijk december was onbekend.
Met behulp van de totale sterftecijfers (die naast de Spaanse griep
ook de sterfte als gevolg van ouderdom, zuigelingen- en kinderziektes en
dergelijke omvatten) heb ik getracht de officiële cijfers aan te
vullen, ook voor de maanden november en december. Hierbij trad echter
een complicatie op: de gebruikte cijferreeksen zijn niet gelijkaardig en
leveren dus ook verschillende uitkomsten op. Het belangrijkste verschil
zit ‘m in de mensen die officieel niet in Amersfoort woonden, maar wel
in Amersfoort gestorven zijn. Concreet: de militairen op de kazernes en
mogelijk de Belgische vluchtelingen die in kampen in de omgeving van
Amersfoort woonden, zijn in de ene statistiek wel en in de andere niet
meegenomen. Dat leverde een verschil op van ongeveer 100 doden (612
versus 516), waar dus rekening mee moet worden gehouden. De cijfers in
de grafieken 1 en 3 zijn inclusief deze niet-ingezetenen, de grafiek 2
is gemaakt op basis van sterftecijfers exclusief de niet-ingezeten.
Grafiek
1. Bron: Gemeenteverslagen 1917-1918
In grafiek 1 staat de absolute sterfte in Amersfoort in 1917 en 1918
per maand afgebeeld. Daaruit is duidelijk af te lezen dat met name in
augustus, oktober, november en december 1918 de sterfte in Amersfoort in
vergelijking met dezelfde maanden in 1917 uitzonderlijk hoog was. De
krantenberichten die aangaven dat de Spaanse griep in die tijd in de
stad heerste, worden dus hiermee bevestigd. Het absolute verschil tussen
deze maanden in 1917 en 1918 bedroeg respectievelijk 23 (augustus), 53
(oktober), 116 (november) en 35 doden (december). Te samen 227 doden.
Voor de maanden augustus en oktober liggen de uitkomsten bovendien
redelijk in lijn met de officiële cijfers, die hierboven staan vermeld.
Bovendien kunnen we uit de cijfers afleiden dat de sterfte in november
nog aanzienlijk hoger was dan in oktober en de epidemie mogelijk ook nog
een staartje had tot in december.
Een andere methode om de sterfte aan Spaanse griep te schatten is
door de sterfte anno 1918 af te zetten tegen de sterfteontwikkeling op
de lange termijn. In de grafiek 2 is duidelijk te zien, dat zich in 1918
een sterftepiekje voordeed (in vergelijking met de jaren 1914-1917 en
1919-1920) van ongeveer 5 ‰. Dat staat gelijk aan ongeveer 150
mensenlevens. Gevoegd bij de 87 reeds bekende doden levert dat dus een
(eveneens plausibel) aantal van ongeveer 65 doden voor november en
december op.
Grafiek
2. Bron: Gemeenteverslagen 1918-1920
Al met al kan op basis van beide grafieken het aantal doden als
gevolg van de Spaanse griep in Amersfoort geschat worden op zo’n 150-225
(oftewel 5-7½ ‰ van de bevolking), afhankelijk van het feit of je de
sterfte onder de niet-ingezetenen al dan niet meetelt. Sowieso bleef
echter het aantal slachtoffers in Amersfoort ruim onder het landelijk
gemiddelde.
Ook is uit de grafiek 2 eenvoudig af te leiden, dat historisch gezien
de Spaanse griep in Amersfoort voor een weinig spectaculair piekje
zorgde. Nog geen twintig jaar daarvoor, rond de eeuwwisseling, was de
‘normale’ sterfte (schommelend rond 20 ‰) hoger dan de sterftepiek in
1918 (17 ‰). Om maar te zwijgen van de jaren 1880 en 1890, toen mazelen,
roodvonk en tyfus regelmatig voor sterftegolven zorgden die ver boven
de sterftecijfers van 1918 uitpiekten. En wat te denken van de
cholera-epidemieën die in de negentiende eeuw de stad enkele malen
troffen? Tijdens de epidemie van 1866 stierven in Amersfoort 186 mensen
ofwel 14 ‰ van de bevolking. Dat is dus twee à drie keer zo hoog als de
Spaanse griep.
Grafiek
3. Bron: Gemeenteverslagen 1917-1918
Een van de redenen waarom de Spaanse griep zo’n grote indruk maakte,
was het feit dat vooral jonge mensen in de kracht van hun leven het
loodje legden. Dat was ook in Amersfoort te zien. De plaatselijke
schoolarts schreef op 18 october aan B. en W. dat ‘de epidemie in vele
gevallen een ernstig karakter aanneemt, terwijl vooral ook bij kinderen
dergelijke gevallen voorkomen en dikwijls het eerst in het gezin
optreden.’ Een voorbarige conclusie van de schoolarts – de epidemie
woedde immers pas korte tijd in de stad – die achteraf gezien ook niet
helemaal juist was. De Gezondheids-Commissie keek later terug en
oordeelde: “De ernstige complicatie van longontsteking kwam, zooals ook
elders, vooral voor bij patiënten van 20-40 jaren en had dikwijls een
doodelijk gevolg.” De sterftecijfers van 1918 in vergelijking met die
van 1917 (grafiek 3) bevestigden dit beeld.
Amersfoortsch Dagblad De Eemlander
30-10-1918
Het optreden van het stadsbestuur
Duizenden zieken, mogelijk enkele honderden doden. Wie het archief
van het stadsbestuur induikt, wordt altijd weer verrast hoe weinig
indruk een dergelijke epidemie leek te maken bij het stadsbestuur. In
het college van Burgemeester en Wethouder ging alles z’n gewone gang.
Dat was het geval tijdens de cholera-epidemieën in de negentiende eeuw,
dat was het geval bij de Spaanse griep in 1918 en ook tijdens de
AIDS-epidemie in de jaren tachtig en negentig van de twintigste eeuw.
Een goed geoliede machine die zich niet door de waan van de dag liet
leiden, dat is de indruk die je krijgt van het functioneren van
Burgemeester en Wethouders anno 1918. ‘Business as usual’ was het motto.
De Spaanse griep? Dat was ‘gewoon’ af en toe een agendapunt in een
lange rij onderwerpen die B. en W. afhandelden, tussen de bouwplannen en
wegverbeteringen of de vergunningaanvragen voor collectes of circus
Carré. Ook het gemeentepersoneel kwam ter sprake: in het najaar meldden
zich opvallend veel mensen ziek, maar het begrip Spaanse griep viel
zelden. De ziekmeldingen werden ter kennisgeving aangenomen, tijdelijk
personeel werd aangesteld en er werden besluiten genomen over het al dan
niet doorbetalen van (tijdelijk) personeel in geval van ziekte. Af en
toe was er een bericht van overlijden van een ambtenaar of gemeentelijke
werkman. Hoe zulke berichten werden ontvangen? Het is helaas niet
vastgelegd in de archieven. Een diepe zucht van burgemeester Van
Randwijck? Een momentje stilte?
Naar buiten toe bleef het gemeentebestuur rustig en probeerde men de
indruk te wekken dat alles onder controle was. De gemeentelijke
Gezondheids-Commissie drong er op 24 october bij B. en W. op aan, “de
ingezetenen te wijzen op het gevaar dat zij loopen besmet te worden,
indien zij plaatsen bezoeken waar vele menschen zich te samen bevinden,
b.v. bioscopen, toneelvoorstellingen, vergaderingen enz.” B. en W. wezen
het verzoek af “omdat het door hen niet wenschelijk wordt geacht, de
menschen meer dan noodig, ongerust te maken.”
Niet over één nacht ijs
Deden Burgemeester en Wethouders dan helemaal niets? Nee, zeker niet.
In verband met de Spaanse griep kwam één onderwerp regelmatig ter
tafel: de sluiting van de lagere scholen. Het stadsbestuur was
verantwoordelijk voor het reilen en zeilen op de openbare lagere scholen
en die werden nauwlettend in de gaten gehouden. Besmettelijke ziekten
waren een voortdurende bron van zorgen voor de schoolopziener (de
inspecteur), voor de gemeentelijke schoolarts en voor de gemeentelijke
Gezondheids-Commissie. Een complicerende factor was hierbij, dat de
gemeente weinig zeggenschap had over de bijzondere scholen. Alleen de
Gezondheids-Commissie was bevoegd om klassen of scholen te sluiten, maar
dan moest er echt sprake zijn van een noodsituatie. Voor het overige
kon de gemeente niets anders doen dan verzoeken en adviseren.
Alle toezichthouders trokken regelmatig bij B. en W. aan de bel. Het
college maakte echter eigen afwegingen; soms ging men direct accoord met
een voorstel van bijvoorbeeld de schoolarts, soms werden zijn
aanmaningen voor kennisgeving aangenomen en terzijde gelegd. Zo
adviseerde de schoolarts begin oktober de bijzondere scholen om hun
lessen te staken in verband met de Spaanse griep. Aan dit advies werd al
op 11 oktober gehoor gegeven. Maar toen eenzelfde advies – om alle
openbare scholen te sluiten – precies een week later naar de gemeente
ging, legden B. en W. dit advies aanvankelijk naast zich neer. ‘De
epidemie was nog niet dringend; bovendien liepen de leerlingen ook
risico buiten de school, dus waarom zo’n drastische maatregel?’ Aldus B.
en W.
Deze weigering had dus het merkwaardige gevolg dat de bijzondere
scholen – op aandringen van een gemeente-ambtenaar – dicht waren,
terwijl op de openbare scholen gewoon les werd gegeven. Dat was reden
voor sommige bijzondere scholen om aan te kondigen dat zij na hun
herfstvakantie (die voor hen op zaterdag 26 oktober zou eindigen) weer
open zouden gaan.
Maar ondertussen waren B. en W. overstag gegaan. Na een verzoek van
de afdeling Amersfoort van de Maatschappij tot bevordering der
Geneeskunde om de openbare scholen alsnog te sluiten, stemde het college
daarmee in: met ingang van donderdag 24 oktober werden de leerlingen
van de openbare lagere scholen naar huis gestuurden. De herftsvakantie
voor de openbare scholen stond voor de deur en werd hiermee een paar
dagen vervroegd. Bovendien ging er enkele dagen later een brief naar de
bijzondere scholen die na hun herfstvakantie weer open wilden gaan, met
het advies om voorlopig de deuren dicht te houden. Zo leverde een op het
eerste gezicht eenvoudige maatregel als de sluiting van de lagere
scholen, nog heel wat gedoe op.
Ook het wederom openen van de (openbare) scholen in de tweede week
van november ging niet bepaald van een leien dakje. De schoolarts kwam
desgevraagd met een weinig eenduidig advies. Hij had begin november
geïnformeerd bij de Amersfoortse huisartsen en die waren verdeeld:
sommigen waren voor het voortzetten van de sluiting, anderen pleitten
juist voor hernieuwde opening. De epidemie was weliswaar nog lang niet
uitgewoed, maar enkele huisartsen waren van mening dat de leerlingen
buiten school ook risico liepen; ja, dat het zelfs beter was hen overdag
te isoleren in een goed verwarmd gebouw dan hen buiten aan allerlei
schadelijke invloeden bloot te stellen. Want inmiddels was wel duidelijk
geworden dat niet de leerlingen het meeste gevaar liepen ziek te
worden, maar juist volwassen personen.
Gezien de verdeeldheid onder de artsen, kozen B. en W. voor een
‘polder-oplossing’: met ingang van 11 november gingen de scholen weer
open, maar als de ouders de leerlingen thuis hielden, werd dat niet als
ongeoorloofd verzuim gezien. De ouders mochten de eerste week zelf
kiezen. Maar vanaf 18 november zouden de lessen weer ‘op gewone wijze’
van start gaan.
Na dit besluit kwamen bij B. en W. enkele boze brieven binnen. De
Gezondheids-Commissie vond de opening voorbarig omdat de epidemie in
Amersfoort nog lang niet voorbij was en het gevaar van besmetting te
groot. Ook de afdeling Amersfoort van de Bond van Nederlandsche
Onderwijzers schreef een brief op hoge poten naar het stadhuis. De
eerste week bleef zo’n 40-60 % van de leerlingen thuis, een duidelijk
signaal dat de ouders het nog niet vertrouwden en voor de vakorganisatie
reden om zijn zorgen uit te spreken. Met zo’n lage opkomst liep de
grote groep thuisblijvers een leerachterstand op of zaten de leerlingen
die wel naar school gingen voor spek en bonen in de klas. Bovendien
liepen de docenten gevaar om via de leerlingen besmet te worden. Kortom,
geen wenselijke situatie. De gemeente liet zich echter niet overtuigen.
De sluiting van de scholen had lang genoeg geduurd.
Het maatschappelijk leven ontwricht?
In de Amersfoortse kranten uit 1918 verschenen regelmatig artikeltjes
over de gevolgen van de Spaanse griep elders in het land. In Amsterdam
werden trams uit de dienstregeling gehaald, kampte de gasfabriek met
ernstig personeelstekort en raakte het telegraafverkeer ernstig
ontregeld. In Den Haag regende het ziekmeldingen in de Tweede Kamer. Op
het platteland werd geklaagd over een ernstig gebrek aan artsen: door de
oorlogsschaarste was nauwelijks aan benzine te komen en dus moesten
artsen uit de stad dikwijls met de fiets of zelfs lopend naar hun
patiënten in de omliggende dorpen. Ook in Amersfoort hadden de
huisartsen het bijzonder druk: zij drongen er bij de bevolking op aan
zich al ’s ochtends vroeg te melden. Spreekuren later op de dag werden
geschrapt, omdat zij overdag liever huisbezoeken aflegden.
De ziekte had dus grote gevolgen voor het dagelijks leven. Honderden,
zoniet duizenden mensen lagen ziek op bed. Desondanks, als je de
kranten moet geloven, ging alles in Amersfoort zijn normale gang. Er
waren geen berichten over sluiting van bedrijven, zoals in Amsterdam.
Lezingen, vergaderingen, zelfs de voorstellingen van circus Carré; alles
ging zo veel mogelijk gewoon door. HVC speelde zijn wedstrijdjes met
invallers, die de zieke spelers van het eerste elftal vervingen. Slechts
af en toe werd een voorstelling afgelast vanwege ziekte van de musici
of toneelspelers.
Af en
toe werden voorstellingen en publieke voorzieningen vanwege personeelsgebrek
gesloten. Bron: Amersfoortsch Dagblad De Eemlander 30-10-1918
Hoe we deze ‘rust’ moeten interpreteren? De houding van de
krantenredacties heeft hierbij zeker een rol gespeeld. De redacties
wilden geen paniek zaaien en waren terughoudend in hun berichtgeving
over de Spaanse griep. Zo werd de dood van de beide meesters van de
school aan de Puntenburgerlaan in drie lokale kranten gemeld, waarvan
twee de doodsoorzaak in het midden lieten. Bovendien mag men eraan
twijfelen in hoeverre de krantenredacties zelf actief op zoek gingen
naar lokale informatie. Nergens werd ooit de suggestie gewekt dat een
lokale journalist of krantenmaker met een huisarts of de schoolarts had
gesproken. Het nieuws werd keurig uit binnen- en buitenlandse bladen
overgenomen (‘de schaar werd meer gehanteerd dan de pen’), maar wat er
buiten op straat of achter de gevels in de slaapkamers gebeurde, dat
bleef vaak verborgen.
We moeten er naar gissen. Met duizenden zieken moet de economische
schade aanzienlijk zijn geweest. En de emotionele schade? Denk alleen al
aan de vele familieleden, die naast het ziekbed van een geliefde in
spanning op herstel wachtten of zich naar de kerk spoedden om daar Gods
genade af te smeken.
Besluit
Na november 1918 nam de Spaanse griep zienderogen af. Nadien dood de
ziekte nog wel af en toe op en maakte ook enkele slachtoffers. Zo was er
in de maanden februari tot april 1920 nog een kleine opleving: in het
Militair Hospitaal aan de Hogeweg stierven in zes weken tijd nog 17
soldaten aan de Spaanse griep.
In die tijd schetste een voorloper van
de Amersfoortse stadsdichters het jachtige leven van de huisarts
tijdens een griepepidemie.
Bron: Amersfoortsche Courant
20-3-1920
“De Spaanse griepbacil werkt samen, naar ik vrees,
met de bloedige juweelen der beruchte Rutgers-Mees.”
Een raadselachtig zinnetje? Niet voor wie De Stadsbron blijft volgen….