Bijzonder, zo niet uniek. Een adviescommissie voor meerjarige cultuursubsidies die totaal niet uit de voeten kan met de overheidsbemoeienis en er zich desalniettemin braaf naar schikt.
In Amersfoort gebeurt het. Back, zoals de naam van de commissie hier luidt, begint de bevindingen met een dringende aanbeveling: gemeente herzie de regeling grondig, en wel zodanig dat weer voorop staat wat voorop hoort te staan: de artistieke kwaliteit.
Ooit was dat vanzelfsprekend. ‘Kunst is geen regeringszaak’, liet de 19de eeuwse staatsman Thorbecke zich tijdens een debat ontvallen. Een zinnetje dat uitgroeide tot het adagium van modern kunstbeleid. De overheid stelt het budget vast, neemt de organisatie ter hand, geeft een kader, maar blijft weg van het oordelen over vorm en inhoud, ofwel de artistieke kwaliteit. Een ingrijpende cesuur met vroegere eeuwen, toen kerk, koningshuizen, bankiers en rijke kooplui het mecenaat vormden. Deze opdrachtgevers betaalden niet alleen, ze bepaalden ook. Daarmee muilkorfden zij een wezenlijke functie van kunst: een spiegel voorhouden, reflecteren op de actualiteit.
Correctie
Zo’n twintig jaar terug kwam er een correctie. Staatssecretaris voor cultuur Rick van der Ploeg (PvdA), een jonge topeconoom, hield op zijn beurt het gesubsidieerde kunstcircuit een spiegel voor. Oordeelden de adviescommissies niet te veel met een Amsterdamse grachtengordel-blik? Hadden zij het criterium ‘vernieuwend’ niet al te belangrijk gemaakt, met als gevolg dat publiek afhaakte en makers waren gaan experimenteren om te experimenteren?
Van der Ploeg gaf de commissies opdracht tot verbreding en een grotere toegankelijkheid. Jongeren, minder hoog opgeleiden, mensen met niet-westerse achtergrond, en liefhebbers van low culture moesten nadrukkelijker worden bediend. Maar ook onder Van der Ploeg bleef inhoudelijke staatsbemoeienis uit. Niet alleen vanuit een ideologisch standpunt. Het terrein is zo groot, zo onoverzichtelijk, dat je niet zonder kenners het kaf van het koren kunt scheiden. Enigszins arbitrair blijven de keuzes altijd. Wat de één ontroert, kan de ander afzichtelijk vinden.
De opvolgers van Van der Ploeg zetten dit kader voort. Ieder met een eigen accent. Met resultaat. Van grote tot kleine kunstinstellingen, ze zetten tegenwoordig allemaal stevig in op educatie, op talentontwikkeling, op het binnenhalen van nieuw publiek. Het landelijke beleid kreeg navolging op stedelijk niveau, in het bijzonder in Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht. In de grote steden vallen er niet alleen serieuze bedragen te verdelen, daar dient de noodzaak tot het bedienen van een pluriforme samenleving zich ook het nadrukkelijkst aan.
Jonge kunst scoort goed bij Back. Dit werk van Willem Wits was te zien op Blauwdruk 2016.
Tijd om de overheidsteugels weer wat te laten vieren, zou je denken. Het tegendeel blijkt het geval. Voor de subsidieperiode 2021 - 2024 werden de commissieleden als keurmeesters op pad gesteurd. Cijfers uitdelen voor een door de overheid bepaald ‘vakkenpakket’. Er zijn uitzonderingen. Haarlem en Deventer vertrouwen nog steeds op de kenners en laten hen in vrijheid een integrale afweging maken. Almere kiest voor een ‘stimuleringsfonds’ met beroepskrachten. Daar draait het niet om een Idols-achtig selecteren, maar om ‘de sector versterken, hulp bieden, adviseren, bevragen en verbreden’.
Balans slaat door
In Amersfoort, met aan het hoofd een wethouder zonder enige ervaring in de cultuurwereld, slaat de balans het verst door. Zo ver dat het betutteling wordt en de vrije creatieve rol van de makers in het geding komt. Regelgeving dwingt Back (afkorting van Brede Adviescommissie Culturele Klimaat) buitenproportioneel veel belang te hechten aan ‘diversiteit’ , ‘makers en talent’ en ‘profilering van/belang voor de stad’. Begrippen die cultuurwethouder Fatma Koser Kaya (D66) even ruim en vaag laat als ze klinken. Bij gebrek aan meetbare indicatoren kan Back er alle kanten mee op, waardoor ook nog eens de transparantie zoek raakt.
Artistieke kwaliteit staat in Amersfoort gelijk aan zakelijke kwaliteit. Voor beide moet je ‘voldoendes’ halen, samen vormen zij het toelatingsexamen. Een eerste drempel, die voor de al gevestigde namen makkelijk valt te nemen. Daar zit immers de ervaring, de kennis en het geld waarmee je je al hebt kunnen bewijzen. Het zijn de nieuwkomers voor wie een barrière wordt opgeworpen, terwijl zij juist het hardst nodig zijn voor het verkrijgen van meer pluriformiteit. Zo valt studiobaas Bernard van Gellekom buiten de boot met zijn ambitie om met subsidiesteun Amersfoorts poptalent aan meer publiek te helpen.
Back oordeelt opvallend vaak op basis van papier. Wat Van Gellekom al eerder voor de Amersfoortse muziekscene heeft betekend, wordt door de commissieleden niet meegenomen in de afweging. Hetzelfde lot is cabaretfestival MalleJan beschoren. De ervaren initiatiefnemer en organisator Ben Groenendijk draaide al een paar keer veelbelovend proef, en kwam tegenover een commissie te staan die hem uitsluitend afrekende op woorden. ,,De Back mist een door-ontwikkeling van het plan met een duidelijke artistieke visie of signatuur,’’ zo staat er, ,,De keuze voor een theater- en festival-minnend publiek en de visie dat dit publiek afhaakt bij een 'jonger' of avontuurlijker programma deelt de Back niet. Het plan hinkt in keuze van publieksgroepen teveel op twee benen, de wens voor een ander publiek is er wel, maar de visie hierop vanuit een artistiek uitgangspunt en heldere keuzes, mist.’’
Een festival dat draait om taal, wordt in beroerd Nederlands (hinken op twee benen) afgewezen met een makkelijk te weerleggen argumentatie. Kiezen voor een theater- en festivalminnend publiek getuigt immers wel degelijk van een signatuur, en de gedachte dat je in de eerste jaren van publieksopbouw niet al te avontuurlijk moet willen zijn, kun je ook een verstandige visie noemen.
De voor subsidie afgewezen Bernard van Gellekom laat jong Amersfoorts poptalent ervaring opdoen in Fluor.
Te makkelijk
Daarbij maakt de gemeente het de commissieleden - overwegend witte dertigers met een academische achtergrond - veel te makkelijk met de keuze tussen voldoende of onvoldoende. Geef je Spoffin een 6, 7, of een 8? Een gedegen antwoord vereist een sterkte-zwakte analyse op basis van benchmarken met straatfestivals in andere steden. Daar heb je als festivalleiding wat aan, dat is de feedback - mits echt deskundig - die je verder helpt. Temeer, omdat regionale kranten de kunstredacties opdoekten en er geen recensies meer verschijnen.
Is het toelatingsexamen gehaald, dan begint het echte werk met het vergaren van punten voor een door de wethouder bepaald vakkenpakket. Voor het subsidiediploma zijn naast voldoendes voor artistieke en zakelijke kwaliteit minimaal nog twee zessen nodig. Maar ook dan ben je er nog niet. Er volgt een ‘ranking’ op basis van het totale aantal punten. De aanvrager die te veel concurrenten voor zich moet laten, belandt, zoals dat zo plastisch heet, ‘onder de zaaglijn’.
Scoren blijk je bij ‘Makers en talent’ te kunnen met het nakomen van de Fair Practice Code, een landelijke overeenkomst die een betere betaling van artiesten tot doel heeft. Werk je met amateurs, dan heb je een probleem. Gluren bij de Buren wordt keihard afgerekend op het niet betalen van amateurs. Consequent is de Back niet. Amersfoort Jazz, het grootste en best betalende festival van de stad, krijgt geen punten voor een voorbeeldig nakomen van de Fair Practice Code. Met een magere 6.5 wordt dit festival onder de zaaglijn geplaatst. Waarom? Wie het weet mag het zeggen na het lezen van deze, één zin lange onderbouwing. ,,Amersfoort Jazz heeft een duidelijke functie voor makers en talent. Onder andere met de organisatie van het Jazz Laureate Festival en programmalijnen als The Next Generation.’’
Afgestraft worden met een compliment, dat overkomt niet veel subsidieaanvragers. Kamerfestival September Me wordt vergelijkbaar kort en krachtig geprezen, nu met een compleet andere uitkomst: een 8,38. Geen 8, geen 8,4, maar een 8,38. Van waar opeens de behoefte tot wiskundige precisie? Echt onnavolgbaar wordt het als de Back de onder de zaaglijn geplaatste Amersfoort Jazz ‘onmisbaar in het culturele veld’ noemt en maar liefst 40 procent meer subsidie waard blijkt te vinden. Al ziet de commissie wel graag dat dit vanuit een landelijk pot gebeurt.
Kunstwerk van Róman Kienje, de huidige voorzitter van Back. Hij was een van de exposanten op Blauwdruk 2016, een overzicht van werk van jonge Amersfoorste kunstenaars.
Pluriformiteit in plaats van diversiteit
De Back rommelt verder onder het kopje diversiteit. Theater Terras, dat al decennia met voorstellingen de woonwijken in trekt , wordt afgerekend op het feit dat in de aanvraag ‘onvoldoende wordt uitgewerkt hoe de diversiteit kan worden vergroot’. Havik Concerten gaat kopje onder omdat er geen jongeren naar de klassieke uitvoeringen komen. Alsof dat bij het Concertgebouworkest anders zou zijn. Musica Mundo wordt daarentegen ‘ondanks een ontbreken van een verdere uitwerking van de plannen’ de hemel in geprezen omdat ‘zij helder uiteenzet hoe zij de diversiteit wil vergroten’. Kunstenaarsvereniging en atelier De Ploegh, al 75 jaar geworteld in de stad, komt in de gevarenzone omdat zij eerlijk aangeeft dat zij ‘moeite heeft om een andere publiek bereiken dan het huidige publiek’. Gelukkig voor De Ploegh blijkt er weinig concurrentie op het terrein van de beeldende kunst. Er blijft geld voor deze discipline over, en daarom krijgt De Ploeg toch het aangevraagde subsidiebedrag.
De stad Utrecht kiest voor de term pluriformiteit in plaats van diversiteit. Het totaal van het aanbod moet in elk geval pluriform zijn. Binnen dat totaal mag iedere getalenteerde maker, en iedere gepassioneerde organisator dicht bij zichzelf blijven. Je kunt van urban streetdancers niet verwachten dat zij een publiek van senioren trekt, net zo min als je van een witte kunstenaarsgroep op leeftijd mag eisen dat zij kennis en affiniteit toont met de beeldcultuur van jongeren met een Marokkaanse of Turkse achtergrond.
Ook bij ‘profilering van/belang voor de stad’ blijft het bij nattevingerwerk. Wie braaf tikt dat hij zichtbaar wil zijn in de stad, of inzet op een ‘diepere verankering in Amersfoort’, haalt een wit voetje bij de Back. Het krachtigste visitekaartje voor Amersfoort blijft buiten beschouwing: kwaliteit. Hoe interessanter een tentoonstelling, hoe onderscheidender een festival, hoe groter het talent van de makers, hoe meer publiek van binnen én buiten de stad er op af komt. Wat dit betreft, is cultuur net voetbal. De beste teams trekken het meeste publiek en betekenen het meest voor de uitstraling van hun steden.
Het beste advies dat de Back uitbrengt, is het eerste advies. Inderdaad, gemeente, herzie dit regelgedrocht grondig. De commissie trekt geen consequente. De adviezen zijn zo ondermaats en willekeurig uitgepakt, dat je ze niet had moeten willen inleveren.
Ongevraagd advies
Tot slot een geheel ongevraagd advies van de schrijver dezes. Kies voor het model van Almere. Plaats de eigen cultuurambtenaren over naar een onafhankelijke organisatie, en laat ze in vrijheid de Amersfoortse cultuur stimuleren. Met adviezen, met gesprekken, met praktische ondersteuning, met talentscouting, met de opgave om het aanbod zo pluriform mogelijk te maken. Doen zij dat vier jaar lang intensief, dan is de kans groot dat er meer ijzersterke aanvragers zijn dan het huidige budget toelaat. Een bedrag van 643.000 euro dat nu al ontoereikend is, al komt dat vooral door een door de wethouder opgelegde verdeling die niet blijkt aan te sluiten op de praktijk. Bij beeldende kunst blijft er geld over, bij de festivals - iets waar Amersfoort al 50 jaar in uitblinkt - ontstaat een stevig te kort.
Geld volgt artistieke kwaliteit. Zo simpel kan overheidsbeleid zijn. Zo lastig is ook de opdracht aan cultuurwethouder. Nota’s schrijven, en regels bedenken, valt goed te doen. Draagvlak creëren voor grotere investeringen in cultuur, dat is de ware uitdaging voor een politieke partij die zegt kunst en cultuur belangrijk te vinden.