De oliemolen aan de Kleine Koppel. De molen met links en rechts de bijgebouwen, stond op de hoek van de Wolfertssteeg (later Eemstraat). Op de achtergrond de Koppelpoort en de spoorbrug. (foto archief Eemland, opname na 1864, de maker van de foto is niet bekend)
De oliemolen
Wat gevaarte beurt zyn’ top
schittrend naar den hemel op,
Aan die zuivre waterstroomen,
Van de Veluw’ neêrgekomen
Uit een’ milden regendrop?
Prachtig konstwerk, hier verheven
Om den schaamten brood te geeven,
Pers vry olie uit het graan;
Maar gy perst uit ieders oogen,
Op uw’ bouwheers graf gebogen,
Uit menschlievend mededoogen,
Hartvertedrend treurgetraan.
Op vrijdagmiddag 1 juni 2018, klokke vier uur, onthulde Laurens Olieman, schipper-ondernemer aan de Eemhaven samen met dichteres Nynke Geertsema het gedicht ‘de oliemolen’. Dit gedicht is een citaat uit het grote dichtwerk uit 1803 ‘Eemlandsch Tempe, ofwel Clio in Puntenburgh’ van de bekende Amersfoortse dichter-tabakshandelaar-patriot Pieter Pijpers (1749-1805).
Het gedicht hangt aan een buitenwand van Schipbreuk (1). In de tekst wordt gesproken over de oliemolen, die sinds begin 1800 tot ver in de twintigste eeuw bij de Eem 'buiten de Kleine Koppel' heeft gestaan. In een oliemolen wordt doorgaans lijnolie geperst uit lijnzaad. Van de voedselrijke resten worden lijnkoeken vervaardigd, die gebruikt kunnen worden als veevoer. De oliemolen aan de Eem is in de jaren ’40 afgebroken. Toen was de molen zelf al niet meer in gebruik. Tijdgenoten zullen zich nog de torenhoge silo’s van de veevoederfabriek van Van Nieuwenhuizen herinneren, die daarna zijn gebouwd en in de jaren ’80 zijn opgeblazen.
In 2015 is er nog een initiatief geweest om op de oorspronkelijke plek (het braakliggende stuk grond (de ‘grindbak”) aan de voet van het Eemplein, de oliemolen te gaan herbouwen. Dit plan vond geen genade in de ogen van de gemeenteraad en is niet doorgegaan.
(Meer hierover: www.olymolen.nl en www.eemhaven033.nl )
Plaquette
Bij de onthulling van het gedicht herinnerde Nynke Geertsema ons eraan, dat Pieter Pijpers rond 1800 op een steenworp afstand heeft gewoond. Dat was op het buitengoed Puntenburg, waar de bewoners uitkeken op het ontmoetingspunt dat gevormd werd door drie historische wegen, namelijk de voormalige oude Soesterweg, de Isseltsesteeg (het paadje naar Isselt) en de Wolfertssteeg die rechtstreeks naar de Eem leidde. Het huidige gebouw Puntenburg, iets verderop in het Soesterkwartier herinnert ons nog aan die naam. Vervolgens was er een toespraak van Laurens Olieman die nog wat dieper inging op de geschiedenis van de oliemolen. Hij lanceerde tegelijk het plan om ter herinnering aan de molen nabij de komende nieuwe bebouwing van de thans nog braakliggende plek een bronzen plaquette te laten plaatsen naar een ontwerp van kunstenaar Thijs Trompert. De eerste giften voor de plaquette zijn al binnengekomen. De ontwikkelaars en de gemeente Amersfoort hebben aangeboden om mee te doen. Nieuwe sponsoren zijn van harte welkom!
Een historische Eemhaven
Dit verslag over de onthulling van het gedicht van Pieter Pijpers is hiermee voor De Stadsbron nog niet af. De bedoeling van de plaatsing was immers om voorbijgangers en bezoekers van de Eemhaven te inspireren en hen er op attent te maken dat het hier enkele eeuwen geleden aan de Eem anders uitzag dan nu. De vraag dient zich dan ook aan: hoe zag het er vroeger uit en wat inspireerde Pieter Pijpers tot het maken van dit bijzondere gedicht. (2)
Eemlandsch Tempe
Bekend is, dat er vroeger aan deze zijde van de Eem buitenhuizen stonden, dat er, ook ten westen van Amersfoort, tabak werd verbouwd en dat initiatieven die beschouwd kunnen worden als een uitvloeisel van de industriële revolutie hier pas laat op gang zijn gekomen. Pas in 1870 werd hier de eerste stoommachine voor de “Stoomolieslagerij Harthoorn & Rijshouwer” neergezet. We kunnen dan ook aannemen dat de hierna afgebeelde ‘romantische’ gravure uit de laat-zeventiende eeuw (1691) met de afbeelding van het gebied ten westen van Amersfoort tussen (Bloemendal) de Koppelpoort en de Utrechtsepoort (helemaal rechts op de afbeelding) beslist wel een redelijk realistische weergave van de werkelijkheid is. De prent vertoont ook overeenkomst met het prachtige schilderij ‘gezicht op Amersfoort’ van Matthias Withoos, die zijn meesterstuk al twintig jaar daarvoor heeft vervaardigd. Zelfs de Spijker aan de Eem (zie het betreffende artikel dat eerder in de Stadsbron is gepubliceerd) is een getrouwe weergave van het gebouw zoals wij dat van het schilderij van Matthias Withoos kennen. Ook de bleekvelden van Withoos ontbreken niet.
Gravure Thomas van Doesburgh (1691), (museum Flehite)
Op deze gravure van het buitengebied ten westen van de stad treffen we de oliemolen buiten de kleine koppelpoort nog niet aan, haar tijd zou pas later komen, nader onderzoek wijst dat uit. Pieter Pijpers vond het belangrijk om bij zijn gedicht (1803) de volgende aantekening te maken: “mijn overleeden vriend, de heer G. van der Bogaard, in leven hoofdschout der stad Amersfoort, stichtte voor weinige jaaren deesen voortreflijke oliemolen, en noemde denzelve: de Zon".
Amateurhistoricus Jan Hendrik van der Neut (1898-1993) die in Amersfoort bij het kadaster werkte, voegde er later nog aan toe: “Een beetje vrijer vertaald: schout Gerrit van den Boogaard was in 1765 de stichter en zijn erven bleven aan de wieken tot 1817, toen kwam er een ander bewind.” (3)
Bij het uitpluizen van de vraag wie deze Geurt, die “goeden vriend” van Pieter Pijpers dan toch wel is geweest, krijgen we al gauw de indruk, dat Geurt van den Boogaard (1760-1800) ondanks zijn korte aardse bestaan een succesvolle ondernemer moet zijn geweest. Uit de boedelscheiding die door de familie van Geurt pas in 1816 (!) is opgemaakt blijkt dat hij op het moment van zijn overlijden, in mei 1800, eigenaar was van de volgende onroerende goederen: een achtkanten stenen wind-oliemolen ‘De Zon’ plus huis en pakhuis even buiten de Kleine Koppelpoort, de zeepziederij ‘de Drie Ringen’ met pakhuis , woonhuis en stalling op de Kortegracht, een pakhuis in de Muurhuizen, land in Leusden, maar ook in Sloten (bij Amsterdam). Bovendien was hij tijdens zijn laatste levensjaren eigenaar en bewoner van de buitenplaats Groenhouten aan de Hamersveldseweg in Leusden. Hierbij kan nog aangetekend worden dat ook Pieter Pijpers naar diens eigen zeggen, zelf nog een tijdje op Groenhouten heeft verbleven. Het kan niet anders, er moet zeker sprake van vriendschap zijn geweest tussen die twee.
Amersfoortse notabele van de eerste orde – wie kent hem nog?
Geurt van den Boogaard was afkomstige uit een Hooglandse molenaarsfamilie (de Hamse molen) , maar hij heeft daarnaast naar hedendaagse normen toch wel een opmerkelijke carrière doorgemaakt. In akten uit zijn vroegste jaren is hij zeepzieder van beroep. In de koopakte van de buitenplaats Groenhouten (1792) staat hij vermeld als procureur te Amersfoort. De resolutieboeken van Amersfoort geven over zijn carrière veel informatie. Hij verkreeg het burgerrecht van Amersfoort in 1784, en werd in 1789 daar procureur. Hij was in dat jaar één van “de genomineerden uit de tabaksplantage”, kreeg later vrijstelling van het hoppenschepel en werd op 27 januari 1795 aangesteld als President van de Provinciale Municipaliteit en waarnemend hoofdofficier. Vier maanden later werd hij benoemd tot vice-president van de vergadering van het stadsbestuur van Amersfoort. Aangezien Pieter Pijpers op 28 september 1795 door de burgerij tot lid van de Raad gekozen was, moeten ze elkaar wel heel erg goed gekend hebben. En we hebben het dan over Pieter Pijpers, vrijetijdsdichter of niet, die hem in 1803 zijn ‘overleden goede vriend’ noemde! We kunnen aannemen dat de tranen aan het einde van het gedicht dan ook welgemeend zijn, hoe pathetisch zijn woordspelingen in onze 21ste eeuw ook mogen klinken, ze hebben wel degelijk te maken met het verdriet van Pieter Pijpers om het verlies van een goede vriend: Geurt was bij zijn overlijden pas 40 jaar. Het moet een tragisch verlies zijn geweest voor de mensen uit zijn directe omgeving.
Maar gy perst uit ieders oogen, Op uw’ bouwheers graf gebogen, Uit menschlievend mededoogen, Hartvertedrend treurgetraan.
De geest van de tijd
In het verband met de speurtocht naar de datering van de nieuwe zeskantige oliemolen is het de vermelding waard, dat in het resolutieboek van de stad Amersfoort op 18-11-1793 wordt meegedeeld dat Geurt van den Bogaard om vrijstelling had verzocht bij het stadsbestuur van het verdiepgeld en hoppeschepel voor een op te richten oliemolen. Dat verzoek sluit tevens goed aan op de mededeling in een notariële acte dd. 2 januari 1798, te raadplegen in het Utrechts Archief, waarin Cornelis van Doorn, meester timmerman en molenmaker te Utrecht verklaart dat hij zijn verplichtingen t.o.v. Geurt van den Bogaard te Amersfoort tot het bouwen van een nieuwe oliemolen niet kan nakomen, omdat het ijzerwerk besteld bij de gieterij van de erven De Valk te Amsterdam niet is aangekomen. We hebben daarmee dus enkele argumenten om te veronderstellen dat de oliemolen zoals wij die kennen van de bovenstaande foto zo ongeveer rond 1800 is opgetrokken. Geurt van den Bogaard die door zijn tijdgenoot Pieter Pijpers als “bouwheer” wordt aangeduid , werd op 26 mei 1800 begraven in Amersfoort.
De patriottentijd was eigenlijk niet zo heel erg gunstig voor de start van dit nieuwe bedrijf in Amersfoort. Nederland werd door de Fransen uitgekleed. Pas na de Franse tijd (de latere koning Willem 1 landde op 30 november 1813 in Scheveningen), kwam in Nederland geleidelijk aan het bedrijfsleven weer wat op gang. Het zijn de kooplieden en beleggers van ‘buiten’ - blijkens gegevens, opgediept uit het Amsterdamse archief (Verzameling familie Ten Broeke(Willink), die dan naar Amersfoort komen om te kijken of er soms hier nog wat te verdienen valt. Mede dank zij de support van de Amersfoortse municipaliteit lukt het deze handelslieden om het bedrijf van de oliemolen op poten te krijgen. J.C. Lange, de toenmalige eigenaar van de oliemolen ‘De Zon’ en dus de opvolger van de erven Van den Bogaard, richtte in 1820 samen met Daniel Gleim een olieslagerij op onder de naam 'Societeit der oliemolen de Zon'. Lange woont dan op Berg en Dal. (4)
Het jaar daarop vertrekt Gleim uit Amersfoort,.maar de firma wordt gecontinueerd. De nieuwe zakenpartner die zich nu aandient is dan de Amsterdamse zakenman Hendrik van Leuvenigh Willink , die als hij zich bij de zaak aansluit het pakhuis De Hoop uit de Breestraat bij de Sociëteit inbrengt in de zaak. In datzelfde jaar (1821) bevestigt de burgemeester (waarschijnlijk Burgemeester Van Assenraad – die de Willinks goed kende) de heer Lange dat hem de levering van lijnolie voor de Amersfoortse stadsverlichting is gegund. (5)
Hendrik van Leuvenigh Willink gaat met zijn gezin in de Langestraat wonen en brengt de zomermaanden op zijn buitens door. Hij was gedurende korte tijd eigenaar van het huis en landgoed Birkhoven, dat hij in 1826 aan de welbekende Jan Cock Blomhoff doorverkoopt. Later is hij eigenaar van Puntenburg. Dochter Aletta trouwde met een Amersfoortse notaris. Zijn moeder, die inmiddels weduwe was, woonde op het Singel.
Een hardnekkig misverstand?
De vraag blijft dus nog staan, of deze oliemolen nu in 1765 of pas rond 1800 is opgericht. De verzamelde feiten spreken elkaar hierin tegen. Dit raadsel zal dus nog moeten worden opgelost. (Zie noot 3).
Voetnoten
(1) Schipbreuk, voormalig schip dat toen het op de wal lag door eigenaar L. Olieman in tweeën is gezaagd en nu dienst doet als kantoorruimte aan de Kleine Koppel.
(2) Hoe zag het hier vroeger uit. Een mooie beknopte eigentijdse omschrijving is die in het Aardrijkskundig woordenboek (A.J. van der Aa, 1839): “Amersfoort [..] paalt ten N. aan de gem. Hoogland, N.O aan de Geldersche gem. Hoevelaken, ten O. aan Stoutenburg, ten Z. aan Leusden en ten W. aan Zeist en Soest, en bevat niets dan de stad Amersfoort en eenige verstrooid liggende huizen in hare omstreken, die allerbekoorlijkst zijn, want ten N. ziet men vette weilanden, ten O. tabaksvelden, ten Z. zeer vruchtbaar bouwland en ten W. uitgestrekte heigronden, met kreupelbosch en sommige heuvelen [..] beslaat 1040 morgen, heeft 2597 huizen, en bevat eene bevolking van ruim 12,000 inw.”
(3) Met deze toch wel heel interessante opmerking heeft Van der Neut door het noemen van het jaartal 1765, mogelijk een vergissing gemaakt. De stichter van de oliemolen was toen namelijk pas vijf jaar oud. Hoe kon dat gebeuren? Het antwoord op die vraag moet dus nog worden uitgezocht.
(4) Volgens auteur Johan Teters kocht de Amsterdamse koopman en commissionair George Conrad Lange de beboste heuvel en aanliggende gronden nabij de oliemolen en bouwt hij er een landhuis met de naam Berg en Dal. Al in 1827 wordt het pas gestichte landgoed verkocht aan Frederik Hendrik Justus Baron van Utenhove. Zie het betreffende artikel in de Kroniek, tijdschrift historisch Amersfoort, 14e jrg.nr. 3 (sept. 2012)
(5) Resolutieboeken gemeente Amersfoort.