Ik voel me vereerd dat ik gevraagd ben om voor de OVF deze lezing te houden, want de verwerking door de Amersfoorters van hun oorlogsverleden is een onderwerp waarmee ik me sinds ik als journalist in Amersfoort ben neergestreken (in 1977) bij tijd en wijle intensief heb bezig gehouden. Het heeft me veel moeite gekost, meer moeite dan ik gedacht had, om alles terug te lezen, op een rijtje te zetten en in perspectief te plaatsen. Ik beschouw deze lezing dan ook als Opa’s Laatste Kunstje.
Twee disclaimers vooraf.
Ik ben geen historicus, maar een simpele journalist, gedreven door nieuwsgierigheid, maar zonder de skills van een afgestudeerd historicus. Ik zeg daarmee niet dat journalisten er maar op los kunnen liegen of fantaseren.
En 2. Ik ben als zoon van 2 joodse ouders die zwaar hebben geleden onder de Tweede Wereldoorlog, meer dan veel anderen persoonlijk betrokken bij het onderwerp, hoewel ik altijd mijn best doe om de emoties te scheiden van de feiten of de door mij gesignaleerde verschijnselen. Het feit dat ik gelieerd ben aan de groep vervolgden, verleent mij geen morele superioriteit. Niemand van ons kan, als de omstandigheden extreem zijn, als je leven op het spel staat, weten hoe je je dan gedraagt. Je kan er alleen maar het goede van hopen. Maar het vertellen van de verhalen zoals ik dat hier vanavond mag doen, kan misschien een beetje helpen. Je kan meer leren van het verleden door het beest in de bek te kijken dan door weg te kijken.
Goed, dit ter intro.
Amersfoort en de oorlog
Even een paar feiten die ongetwijfeld bij velen bekend zijn.
Op 10 mei 1940 vielen de Duitsers ons land binnen. Amersfoort telde toen ongeveer 50.000 inwoners. Ruim veertig procent van hen was protestants, ongeveer eenderde was rooms-katholiek. In de gemeenteraad was de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) de grootste partij, maar de drie grote christelijke partijen behaalden samen twee keer zo veel stemmen als de sociaal-democraten. De liberale partijen vormden de derde politieke stroming.
Middels een paar steekwoorden ga ik in sneltreinvaart door de oorlogsjaren heen: de stad is kort geëvacueerd geweest maar over het algemeen gespaard gebleven van grote bombardementen, veel huizen en gebouwen werden door de Duitsers voor eigen gebruik gevorderd, de uitbreiding van vliegveld Soesterberg verschafte vele honderden arbeiders werk, voedsel en brandstof werden schaars, de Gaarkeuken telde eind 1944 14.000 klanten en ten tijde van de bevrijding ongeveer 25.000. Mannen werden massaal opgepakt om verplicht in Duitsland te werken. Naarmate de oorlog langer duurde, nam het verzet toe. Over de anti-joodse maatregelen kom ik nog te spreken.
Meer, veel meer over Amersfoort in de oorlog in een boek dat volgend jaar gaat verschijnen van de hand van Richard Hoving en Wichard Maassen.
Eén klein voorbeeld van de sfeer in de stad in die jaren, uit Joop Bloemhofs kroniek Amersfoort ’40-’45. Op 11 april 1942 werd de foute burgemeester Harloff geïnstalleerd.
‘Bij het stadhuis stond een erewacht van de WA en de Nationale Jeugdstorm opgesteld. Kameraad J. W. Meijell, beiaardier uit Nijkerk, bespeelde het carillon. (…) De plechtigheid werd besloten met een voorbijmars bij het Grand Theater. Daaraan werd deelgenomen door de Nationale Jeugdstorm en door leden van het Studentenfront’.
Kamp Amersfoort en de stad
Wat Amersfoort in de oorlog anders maakte dan zo veel andere steden, was dat concentratiekamp, Kamp Amersfoort in de volksmond, Polizeiliches Durchangslager Amersfoort zoals de officiële Duitse benaming was.
Een concentratiekamp op de grens van Leusden en Amersfoort, vanaf augustus 1941. Er hebben ongeveer 47.000 gevangenen voor kortere of langere tijd vastgezeten: dwangarbeiders voor de Arbeitseinsatz, verzetsstrijders, joden, communisten, onderduikers en hun helpers, zwarthandelaren, geestelijken, smokkelaars, zwartslachters, woonwagenbewoners, luisteraars naar Radio Oranje, verzetsmensen, gijzelaars, echte of vermeende criminelen, Jehova’s getuigen en Sovjet-krijgsgevangenen. Driekwart van hen werd doorgestuurd naar de Duitse oorlogsindustrie. De omstandigheden waren hier slecht, het was smerig, er heersten besmettelijke ziektes, er werd ernstig honger geleden. De gevangenen stonden bloot aan mishandelingen, de joden en de 100 Sovjet-krijgsgevangenen waren er het slechtst aan toe. Kamp Amersfoort was met 383 geëxecuteerden de grootste executieplaats in Nederland in de Tweede Wereldoorlog.
Hoewel het kamp een eind buiten de bebouwing lag, hebben de Amersfoorters ongetwijfeld veel meegekregen van de ellende die zich daar afspeelde. Veel gevangenen werkten voor Amersfoortse bedrijven, zoals voor Alba (Van Alphen en Balm), waar houten speelgoed werd gemaakt, voor de Hapam aan de Heiligenbergerweg, (hoogspanningsapparatuur), voor de AMAF (de voorloper Bronswerk), NSF (Ned. Seintoestellen Fabriek, later Philips) en andere bedrijven. Een aantal Amersfoortse burgers werkte in het kamp en ging na afloop van de dienst terug naar huis.
Zoals kamparts Nico van Nieuwenhuysen die begin 1940 zijn 25-jarig jubileum als chirurg in Amersfoort gevierd had en bij zijn drukke baan ook nog eens twaalf jaar voor de CHU in de gemeenteraad had gezeten. Hij bewoonde met zijn gezin villa Meerwegen, prominent op de Berg, en was door de Duitsers gevraagd kamparts te worden. Met Adriaan van Es heb ik een boek geschreven over Van Nieuwenhuysen dat vorig jaar onder de titel ‘Maar ik ben geen schooier’ is uitgebracht. Daarin valt uitgebreid te lezen hoe schandelijk deze notabele Lichtenberg-chirurg zich tegenover de gevangenen in het kamp heeft gedragen. Hij is niet voor niets na de oorlog tot 20 jaar cel en een levenslang beroepsverbod veroordeeld.
In zijn luxe-automobiel keerde Nico van Nieuwenhuysen iedere dag na zijn kampartswerk huiswaarts. En met hem vele anderen. Amersfoorters wisten dat het daar niet pluis was.
Honoré Blijdenstijn, directeur van de Kweekschool in Amersfoort, hield in de oorlog een dagboek bij. Daaraan ontleen ik de volgende passages:
15 september 1941 Gruwelijke dingen vertelt Jeantje de Looze over ’t concentratiekamp Oud Leusden. Kennissen van haar, die er vlak bij wonen horen soms ’s nachts ’t pijngebrul der gemartelden, die men met zwepen met knopen kastijdt. Oude mannen moeten met onmogelijk zware emmers zand slepen en worden tot bloedens geranseld als zij er bij neervallen.
15 mei 1942 Rie Ronhaar vertelde ontzettende dingen van de behandeling der gevangenen in het kamp. De gevangenen maken jacht op muizen en ratten, die gekookt en gegeten worden. De Russen die er ’t vorig jaar in terechtgekomen zijn, zijn op een paar na dood; tengevolge van mishandeling en uitputting.
Mij trof vooral ook deze passage. Bergbewoner Honoré Blijdenstijn had op oudejaarsdag 1942 zijn hond Kootje uitgelaten in de buurt van het kamp. Dit is na thuiskomst zijn oudejaarsoverpeinzing:
31 december 1942 En zo is ’t weer Oudejaarsavond geworden. ’t Is nu winter; niet koud, maar er is een dik pak sneeuw gevallen. Nu ik dit schrijf is ’t namiddag 3 uur. De kachel brandt lekker, Roos doet haar middagslaapje op den divan, Kootje ligt te ronken na zijn laatste heldendaad: ’t achtervolgen van een konijn op ’t zwaar omheinde en met wachtposten bezette terrein van ’t concentratie-kamp, waarvan ik op goede gronden vrezen moest, den kleinen, bruinen schurk niet te zien terugkeren. Waar op menselijke binnensluipers zonder waarschuwing geschoten wordt, kan men niet verwachten, dat men honden, die brieven zouden kunnen overbrengen, met meer egards zou behandelen. Alles in huis, ademt, ondanks den druk van bekrompenheid en behelpen, nog burgerlijke knusheid en welbehagen. Voor hoe lang nog?
Tegen het einde van de oorlog kwam onder auspiciën van het Rode Kruis de hulpverlening vanuit Amersfoort op gang. De aanwonenden van de Kapelweg deelden voedsel uit aan de gevangenen die voorbij marcheerden, richting station of richting kamp en er kwam een comité voor levensmiddelenpakketten voor het kamp.
Na de bevrijding werd het kamp omgedoopt tot Bewarings- en verblijfskamp Laan 1914 en werd het gebruikt om NSB-er en collaborateurs op te sluiten. Aan het boek van Richard Hoving (Het foute kamp) uit 2011 ontleen ik de volgende gegevens: in augustus 1945 bevonden zich er 3099 gevangenen, onder wie bijna 900 vrouwen en ongeveer 80 kinderen van onder de vijftien. Onder hen een aantal baby’s. Ze kregen een slechte behandeling, gevangenen werden mishandeld, regelmatig met brandslang bespoten, er heersten besmettelijke ziekten.
Tot de gevangenen die zich daar in augustus 1945 bevonden, behoorden de echtgenote van kamparts Nico van Nieuwenhuysen en hun drie zonen Jan, Maurits en Klaas. Nico zelf zat vast in Scheveningen. De drie zonen hadden niets anders op hun geweten dan dat ze de kinderen waren (twee van hen nog minderjarig) van foute ouders. Vooral de jongste zoon Klaas heeft een levenslang trauma overgehouden aan de mishandelingen en vernederingen waaraan hij was blootgesteld voordat hij, zwaar lijdend aan TBC, werd vrijgelaten.
De afbraak van het kamp
Vanaf medio 1946 dienden de barakken als huisvesting voor het leger. In 1968 vond er een eerste grote reunie van oud-gevangenen plaats, met vele honderden aanwezigen, die hoopten dat de barakken behouden zouden blijven en dat het terrein een ‘oord van eeuwige memorie’ zou worden. In datzelfde jaar vertrok het leger en kwamen bulldozers de restanten van het kamp slopen, alleen een wachttoren bleef overeind en een apart gebouwtje rond een schildering. In 1971 werd de nieuwe politieschool De Boskamp op het kampterrein door prins Bernard geopend, ernaast verrezen de kantoorgebouwen van DHV.
In 1978 werd de ruim 3 uur durende documentaire De geschiedenis van een plek door de VPRO uitgezonden, gemaakt door Armando en Hans Verhagen. Deze werd in 1980 herhaald, en van alle indringende interviews met gevangenen en andere betrokkenen bij het kamp werd een boek gemaakt dat ook in 1980 verscheen. Op een van de laatste pagina’s van het boek komt de sloper aan het woord. Zijn conclusie: Gelukkig hebben ze het kamp niet laten staan als monument. Al die herinneringen. Voor de nabestaanden is dat ook heel erg, hoor. Vergeten die tijd, zo gauw mogelijk vergeten. Als je er dagelijks aan herinnerd wordt dan heb je geen leven meer. Nee, ik ben blij dat het weg is. Het is te hopen dat er nooit meer een kamp in Holland wordt gebouwd.
Armando was in de oorlog opgegroeid in de buurt van het kamp, had daar veel rondgezworven en die ervaringen vormden de levenslange inspiratie voor zijn veelzijdige kunstwerken. De houding van de Amersfoorters in de naoorlogse jaren tegenover het kamp is naar mijn mening trefzeker beschreven door Armando in zijn boek Krijgsgewoel dat hij schreef toen hij al een paar jaar in Berlijn woonde en werkte. Het boek gaat vooral over Duitsers en hun verhouding tot het Derde Rijk, maar dan, op pagina 75, gaat het plotseling over Amersfoort: ‘Zo ken ik mensen in Nederland (in Nederland dus) die op een steenworp afstand van een concentratiekamp woonden, maar ze konden je er na de oorlog nauwelijks iets over vertellen, je gaat je toch niet in ellende verdiepen? Ze hadden zich er eenvoudig voor afgesloten. Toch hoeven dat niet meteen minderwaardige wezens te zijn, zulke mensen stonden soms ineens klaar om iemand te helpen, ineens’.
Of in zijn boek De straat en het struikgewas, in 3 slechts korte zinnen, in die onnavolgbare Aramandostijl: 'Ben je zelf eigenlijk in het kamp geweest, ik bedoel ben je zelf gevangene geweest? Nee? Nou, waar bemoei je je dan mee'.
De tv-film maakte veel indruk, maar tot een initiatief om er een herdenkingsplek van te maken leidde dat niet. Noch bij de gemeente Amersfoort noch bij Leusden bestond daar enige belangstelling voor.
In 1985, op 3 mei, daags voor de 40e dodenherdenking, publiceerde de Amersfoortse Courant een speciale bijlage over kamp Amersfoort, waarin de historicus André Luigjes de geschiedenis van het kamp beschreef en de journalist Arjeh Kalmann de relaties blootlegde die er geweest waren tussen de stad en het kamp.
Ik citeer uit eigen werk:
Amersfoort, dat anderszins zoveel moeite doet om zijn historie levend te houden, heeft zijn kampverleden onder het tapijt geveegd.
De stelling lijkt gewettigd dat het hardnekkige verdringingsproces mede veroorzaakt wordt door onverwerkte gevoelens van machteloosheid, schaamte en schuld.
Machteloosheid, omdat men niets kon ondernemen als de gevangenen geboeid en onder bewaking van het station naar het kamp liepen. Schaamte, omdat men gewoon verder leefde, terwijl zo dichtbij landgenoten achter prikkeldraad waren weggestopt. (....)
Schuld tenslotte, omdat de stad ook geprofiteerd heeft van het kamp. Het waren immers Amersfoortse fabrieken waar een deel van de gevangenen dwangarbeid moest verrichten, het waren Amersfoortse uitgaansgelegenheden waar de kampbewakers hun vrije tijd doorbrachten, het waren Amersfoortse leveranciers die brood en groente aan het PDA leverden, het waren Amersfoortse burgers die een baantje in het kamp hadden.
Ik had voor de bijlage veel mensen geïnterviewd die met het kamp te maken hadden gehad. De machteloosheid werd duidelijk verwoord door de man die namens het Arbeidsbureau bijna dagelijks in het kamp kwam om mensen voor de Arbeidseinsatz te registreren:
‘Ik zag vreselijke dingen in dat kamp, maar mocht er met niemand over praten. Strafexercities in de barre kou, in elkaar geschrompelde, bijna dood gevroren mannetjes, mishandelingen en wij stonden erbij, moesten onze lijsten af laten tekenen, beleefd zijn, en konden weer naar huis, terwijl we wisten dat ze die levende lijken daar in de rozentuin zouden laten dood vriezen'.
Een andere medewerker van het Arbeidsbureau vertelde mij, een tikkeltje trots zelfs, dat de Duitsers op zeker moment behoefte hadden aan schoenmakers in die Heimat, en dat het Arbeidsbureau toen besloot die arbeidskrachten maar uit het kamp te halen. ‘Op die manier konden we voldoen aan de eis van de Duitsers zonder gewone Amersfoorters te sturen’. Hij vertelde ook hoe hij er destijds in geslaagd was twee topspelers van zijn favoriete Amersfoortse voetbalclub van tewerkstelling in Duitsland te vrijwaren.
Een oud-journalist van de in de oorlog foute AC vertelde me: ‘Je moet ook niet vergeten dat het geen kamp voor Amersfoort was, maar een doorgangskamp waarin van alles en nog wat zat. In de ogen van de meeste Amersfoorters was dat vreemd volk. Je ging pas ach en wee klagen, als een familielid of een goede bekende in het kamp terecht kwam.'
Een van de werknemers van de Amersfoortse gasfabriek, waar dagelijks 25 à 30 gevangenen als dwangarbeiders werkten, had daar een rot gevoel bij. ‘We hadden veel medelijden met die kerels, al was het alleen maar om die marsen van en naar het kamp. En we wisten wat er in het kamp gebeurde, dat wist iedereen. Nee, het was heel naar: wij konden ’s avonds naar huis en zij marcheerden naar het kamp terug.’
Nationaal Monument
Het heeft tot het jaar 2000 geduurd voordat de stichting Nationaal Monument Kamp Amersfoort werd opgericht en de gemeenten Amersfoort en Leusden de handen ineensloegen en geld vrijmaakten voor een waardige herdenkingsplek. Daar waren vurige pleidooien van de oud-gevangenen en tientallen publicaties in de AC aan voorafgegaan. Zo schreef Jaap Lodewijks op 1 mei 1999 het volgende in de Amersfoortse Courant: 'De van oorsprong Amersfoortse kunstenaar Armando bedacht de term ‘schuldig landschap’. De plek van Kamp Amersfoort is dubbel schuldig gemaakt. Door wat het was, en door wat het nu is, ontheiligd door een ‘onverschillige stad’.
In 2004 werd er een bezoekerscentrum geopend met voorwerpen, foto’s en verhalen over het kamp, in 2021 werd het nieuwe, ondergronds museum door minister president Mark Rutte en een oud-gevangene geopend. De oude appèlplaats is ook een prachtige gedenkplek geworden.
Een voorganger van Rutte, oud-premier Willem Drees, had in 1953 het beeld De Man voor het Vuurpeloton van Frits Sieger onthuld. Het staat aan het einde van de schietbaan en is nu bekend als De Stenen Man. Vanaf mijn komst naar Amersfoort in 1977 heb ik jaarlijks op 4 mei meegelopen met de Stille Tocht die van de restanten van Kamp Amersfoort via De Stenen Man naar de militaire oorlogsgraven op Rusthof voert. Ieder jaar lopen er meer mensen mee. Waarom ík daarmee gestopt ben, vertel ik later.
Is het nu dus uiteindelijk goed gekomen met de verwerking door Amersfoort van zijn eigen kampverleden. Heeft het Amersfoort van nu het vreselijke kamp van toen in zijn hart gesloten?
In 2019 noemde de stichting Amersfoort Promotie in een digitale nieuwsbrief 10 redenen waarom toeristen de Keistad moeten bezoeken. Hoe hoog denkt u dat het herdenkingscentrum Kamp Amersfoort op die lijst stond?
Ik geef u de lijst in de goede volgorde: 1. de Koppelpoort, 2. de Muurhuizen, 3. museum Flehite, 4. het dierenpark, 5. de vinex-wijken Kattenbroek en Vathorst, 6. de oude Prodentfabriek, 7. de Eemhaven en het Eemplein, 8. het Vlaams friteshuis Van Gogh (ik lieg niet hoor, het staat er echt), 9. het Nationaal Militair Museum in Soesterberg en de wandelroute Munitiepark en tenslotte, 10.…….de Amersfoortse Wandeltweedaagse.
Amersfoort en de joden
Met dank aan het monnikenwerk van de Amersfoortse historicus Jan H. Lodewijks die het allemaal heel precies heeft berekend en opgetekend in zijn artikel in het jaarboek van 2023 van de Oudheidkundige Vereniging Flehite kan ik hier melden dat Amersfoort op 10 mei 1940 rond 750 joodse inwoners telde op een bevolking van ongeveer 50.000. Zo’n anderhalf procent van de Amersfoorters was joods.
Aan Simon van Adelberg, de chroniqueur van het joodse leven in Amersfoort, ontleen ik de volgende beschrijving van de vooroorlogse joodse gemeenschap:
‘In 1930 leefde de helft van alle joodse mannen van de (kleine) handel. In Amersfoort waren tientallen winkels en andere zaken van Joden van heel klein tot zeg maar ‘middelgroot. De winkels waren vooral in de Langestraat en de straten daar dichtbij. Er waren joodse bakkerijen, joodse slagers, een kippeslachter; Amersfoort heeft ook een matzebakker gehad. In de winkelstraten van de binnenstad waren winkels in stoffen, paraplu’s, schoenen, lampen, feestartikelen, boeken; er was een fotograaf en verscheidene handelaars in lompen en oude materialen. En naast hen de kleine scharrelaars, handelend in alles waaraan een paar stuivers te verdienen viel, levend van de ene dag in de andere'.
En ook de volgende herinneringen:
‘Zo'n man als de kapper Aron Blitz in de Krommestraat, of de kleermaker Nathan Letterie op de Utrechtseweg, of Abraham Houtkruyer, die een winkel in boeken en feestartikelen had in de Dollardstraat, of Arie van Tijn met zijn winkel in galanterieën aan de Hof, of de schoenmaker Arthur Italie in de Paulus Potterstraat, wiens vrouw ' tante ooievaar' werd genoemd omdat ze vroedvrouw was, of de slager Izaak de Wolff in de Langestraat, of de bakker Rudy Kahn op de Kamp, of de handelaar in lompen en oude metalen Abraham de Liever in de Hendrik van Viandenstraat'.
Carel Frauenfelder schreef op 19 augustus 1976 in de AC in de kroniek Amersfoort Eertijds over de vooroorlogse markt: ‘De kramen waren eertijds bijna zonder uitzondering bemand door joodse kooplieden. Ze hadden een volkomen eigen manier van het aan de man en vrouw brengen van hun spullen. Ook dit is helaas voorgoed voorbij. Wilt u wat namen? Daar waren dan Moos de Groot, Bram Klein, Roosje en Bram Slager, Menko, slager Beem en vele, vele anderen. Nooit zal ik deze stadgenoten van eertijds vergeten'.
Er waren ook fabrieken met joodse eigenaren, zoals de vleeswarenfabriek Noack en de geur- en smaakstoffenfabriek PFW.
Anti-joodse maatregelen
In Amersfoort werden na de bezetting alle anti-joodse maatregelen van kracht die de nazi’s verordonneerden, recent onderzoek naar joods rechtsherstel heeft uitgewezen dat de gemeente de maatregelen zeer loyaal (jegens de bezetter, niet jegens de joodse burgers) heeft uitgevoerd. Ik hoef al die maatregelen hier niet te noemen, u kent ze wel: joden waren niet meer gewenst in theaters, in restaurants, in plantsoenen, in de bus en in de trein, ze mochten niet meer voor niet joden werken en ook niet-joden mochten niet meer bij joden werken. En nog veel meer van dat soort verboden die mijn moeder in Amsterdam cynisch bijhield in haar bewaard gebleven agenda. Zaterdag 4 januari: Weer een goede maatregel: de Joden mogen niet meer in bioscopen. Zij zijn te rumoerig.
Burgemeester Van Randwijck ging in 1940 met pensioen. Hij stond bekend als een man die de Joodse gemeenschap een warm hart toedroeg. Tijdens de viering van het tweehonderdjarig jubileum van de synagoge in 1927 noemde hij de Joodse inwoners ‘uitmuntende leden der Amersfoortse gemeente’. In zijn toespraak meldde hij dat er in Nederland nog steeds vooroordelen bestonden jegens de joden, maar dat was volgens hem geheel onterecht. De Joden waren in zijn ogen geenszins een apart deel van de bevolking.
Hij werd tijdelijk opgevolgd door Berent Noordewier die in april 1941 weigerde om borden met de tekst ‘Joden niet gewenscht’ bij de toegangswegen tot de gemeente te plaatsen. Toch heeft ook Noordewier in de periode dat hij waarnemend burgemeester was alle gewenste informatie over de joodse burgers aan de bezetter beschikbaar laten stellen. Deze informatie was zoals we nu weten cruciaal om de latere deportaties uit te kunnen voeren.
Zijn opvolger als burgemeester, Harloff, ging als overtuigd nationaal-socialist nog vele stappen verder. In zijn opdracht werd bijvoorbeeld in oktober 1942 een telegram naar Westerbork gestuurd om erop te wijzen dat de daar recent aangekomen Levie Velleman de sleutels van zijn huis Van Lenneplaan 10 had meegenomen in plaats van af deze af te geven. Gemmeker, de commandant van Westerbork, antwoordde dat Velleman al gedeporteerd was en dat de sleutel dus niet meer geleverd kon worden. In het recente onderzoek over ontrechting van de Amersfoortse joden is te lezen dat Levie Velleman op het moment van het gemeentelijk schrijven al in Auschwitz was en dat zijn vrouw daar al was vermoord.
Na de zomervakantie van 1941 waren alle Joodse leerlingen van hun oude scholen verwijderd. Alle achttien scholen leverden op verzoek van de gemeente keurig informatie aan over hun joodse leerlingen. Allemaal, behalve één. Mejuffrouw H.A. van Albada, die een privé-kleuterschooltje aan huis runde, schreef: ‘Tot mijn spijt kan ik u geen opgave verstrekken van het aantal Joodse leerlingen, dat mijn school bezoekt, daar mijn geweten hiertegen in verzet komt’.
In totaal waren er 78 Joodse leerlingen op de Amersfoortse scholen geteld. De gemeente wilde voor hen een apart schooltje vestigen in een paar leegstaande lokalen van de Amersfoortse Schoolvereniging, maar daar was het bestuur van de ASV niet van gediend, want de joodse kinderen zouden dan ook gebruik kunnen maken van andere schoolruimten zoals de gangen, de trappen, de speelplaats en de toiletten, en dat was volgens het bestuur strijdig met de bedoeling van de bezetter om contacten tussen joodse en niet-joodse leerlingen te voorkomen. Het bestuur was ook bang dat de school een mikpunt van demonstraties zou worden en dat scholieren van andere scholen de school zouden opzoeken om vechtpartijen uit te lokken. Het bestuur van de Amersfoortse Schoolvereniging verzocht dan ook met klem de Joodse school niet in hun schoolgebouw op de Berg te vestigen.
De joodse leerlingen kregen uiteindelijk onderdak in een paar zaaltjes van het wijkgebouw ‘Uw koninkrijk komen’ van de Nederlands Hervormde Gemeente aan het Laurens Costerplein. Met 43 leerlingen gingen Felix van Spiegel en Kaatje Cohen er aan de slag. Op 1 maart 1943 bezochten nog slechts zes leerlingen de school, begin april sloot de school bij gebrek aan leerlingen. Ik ontleen deze gegevens aan de prachtige masterscriptie van Femke Mooijekind uit 2011.
Dagboek Honoré Blijdenstijn
In het kader van de steeds verdere verwijdering van de joden uit het maatschappelijk leven werd in 1942 ook de maatregel uitgevaardigd dat joden niet meer op bezoek mochten bij niet-joden. Dat had vervelende consequenties voor het bridgeclubje van Honoré Blijdenstijn, de rector van de Kweekschool die een dagboek bijhield. Want één van de vier leden van zijn bridgeclubje, Van Vollenhoven, was joods.
2 juli 1942 Art 2 van de nieuwe jodenverordening bepaalt dat joden geen woningen van niet-joden meer mogen betreden. (…). Wij hebben er met Van Vollenhoven zonder omwegen over gesproken en ’t leek ons ’t beste, de kaartclub voorlopig voor een paar maanden stop te zetten, tot we weten, hoever we gaan kunnen.
Een half jaar later, als het echtpaar Van Vollenhoven noodgedwongen naar Amsterdam is vertrokken, van waaruit ze gedeporteerd en vermoord zullen worden, wordt het bridgen weer hervat.
16 oktober 1942 Vanmiddag op de Sociëteit. Ons bridgeclubje is weer compleet: Dr Oosterveld, de Amersfoortse vrouwenarts, heeft de plaats van A. van Vollenhoven ingenomen. ’t Is zo, en niet anders; c’ est la vie, zegt de Fransman. A zit in Amsterdam te wachten tot men hem naar Polen brengt. Maar moet daarom ’t bridgeclubje sterven? Bridgen zouden we toch blijven doen, ieder voor zich. Waarom dan niet wij drieën met een nieuwen vierden man? Uit protest tegen de Duitse jodenvervolging? Maar dat is toch steriel. Wij hebben er maar niet over gefilosofeerd en zijn weer begonnen. ’t Is gemakkelijker iets in puin te laten vallen, dan het op te bouwen. ’t Was al niet gemakkelijk een geschikten 4en partner te vinden.
Een van de maatregelen was ook dat niet-joden geen bezittingen van joden in ontvangst mochten nemen. Dus toen Annie de Liever, een joodse oud-leerling van de Kweekschool, in oktober 1942 per brief aan haar oude rector vroeg of zij haar diploma’s bij hem in bewaring mocht geven voordat ze naar het oosten afgevoerd zou worden, leidde dat bij Blijdestijn tot de volgende dagboekaantekening, door mij enigszins ingekort:
7 oktober 1942. Annie was een lieve leerlinge, waarvan wij allen hielden. (…) Ik heb haar moeten meedelen, dat ik aan haar verzoek (om haar diploma’s te bewaren, A.K.) niet kon voldoen. Men mag nu eenmaal aan joden geen diensten bewijzen of (nog erger) iets van hen in bewaring nemen. Ik heb haar geschreven, dat zij zich geen zorg moet maken, dat deze afschriften geen waarde hebben en dat ik eventueel bij verloren gaan van ’t origineel haar (….) met weinig moeite een duplicaat kan verschaffen. Ik hoop, dat zij mijn bezwaar zal begrijpen. Overigens weer een echt joods trekje: relaties scheppen, achterdeurtjes openhouden, oogjes maken, waarin later haakjes geslagen kunnen worden. Och, ’t is in deze omstandigheden zeer natuurlijk, maar zij zijn er meesters in.
Al eerder had Blijdenstein over de Nijkerkse Annie de Liever geschreven, op 28 oktober 1941. Er was toen op de Kweekschool een kleine revolte ontstaan, omdat de Kwekelingenclub een feestavond aan het organiseren was, maar Annie de Liever mocht als joodse geen lid meer zijn van die club en mocht dus ook niet op de feestavond komen. Enkele leden van de club weigerden nu mee te doen aan de voorbereidingen en zij eisten dat Annie in ieder geval als introducee aanwezig mocht zijn, zo werd de directeur meegedeeld door de voorzitter van de Kwekelingenclub, Maartje Millenaar.
Blijdenstijn: Ik leg Maartje uit, dat wij aan zo’n ontduiking niet mee mogen doen, daar dit zo niet tegen de letter, dan toch tegen den geest ingaat; dat met deze zaak meer gemoeid is dan ’t bestaan van een clubje, want dat in dit geval ’t bestaan van de school, de studie van de leerlingen en ’t brood van de leraren op ’t spel staat. Zij ziet dit ook wel in en zal ’t de Club zeggen (…..) Een oproertje zoals er tegenwoordig vermoedelijk vele ter ere van de Joden zullen moeten worden uitgestreden. Typisch -Nederlands: ofschoon men in ’t algemeen de joden niet lijden mag, neemt men ’t nu voor hen op, half uit medelijden met de verdrukte onschuld, maar vooral om verzet te kunnen plegen.
Ik kan het niet laten om nog meer uit Blijdenstijns dagboekaantekeningen te citeren om bloot te leggen hoe negatief er in die jaren in deze stad (en ongetwijfeld in veel andere steden) over joden werd gedacht.
7 Mei 1941 Eergisteren werd hier in Concordia een samenkomst gehouden van „Evangelie en Volk”, een groep Christelijke N.S.B.- ers. Ik had er nooit van gehoord. Hun jodenhaat is te bitter om nog christelijk te heten. Laat zij maar zeggen, wat zij met de joden willen; weten zij een menselijke oplossing, die de maatschappij tegen hen beschermt, goed dan. Maar hun ophitserij is negatief en dat is onjuist. De joden horen hier niet thuis; accoord. Maar waar moeten ze blijven?
10 mei 1941 (een jaar na de inval) Maar de zorgen voor de toekomst zijn groot: levensvreugde is er maar schaars meer. Hoe zal de toekomst zijn. Een ineenstorting van Duitsland: dus de eindoverwinning van ’t Jodendom? Of een overwinning van Duitsland. Ik hoop op ’t laatste . . .
16 september 1944 Gisteren is er een ooggetuigenverslag uitgezonden van de feestvreugde in Maastricht bij ’t binnentrekken der geallieerde troepen. ’t Moet een feest van Oranje geweest zijn. De eerste, die voet op Nederlandsen bodem gezet heeft is kapitein Snoek, naar men zegt de zoon van Leo Snoek van de Paulus Buyslaan. Joden vooraan! Zo zal ’t wel weer worden.
Tot zover Blijdenstijn.
Amersfoort Judenrein
Nu naar Simon van Adelberg die in 1977 schreef over de deportatie van de Amersfoortse joden.
Op zondag 16 augustus 1942 begon in de sjoel - en in de school in de Drieringensteeg en in het vergaderlokaal aan de Korte Gracht omdat de synagoge te klein was voor alle mensen - de verschrikkelijkste bijeenkomst, die er ooit is gehouden. De voorzitter van de Joodse gemeente en vertegenwoordiger van de Joodse Raad in Amersfoort, Henri van Raalte, vertelde de mensen dat ze weg moesten. 35 jaar later is het voor mensen die erbij zijn geweest, nog moeilijk om erover te praten. Er komen gevoelens van verdriet, verbittering, afgrijzen en wrok boven. Hoe zou het anders kunnen? Wat er die middag en daarna is gebeurd en gezegd is nooit te verwerken. Je moest weg. Je huis, je zaak, je beroep, je bezit, je vrienden en kennissen, alles moest je verlaten.
Op 18 augustus en op 21 augustus 1942 zijn de Amersfoortse joden weggevoerd, eerst naar Amsterdam, daarna naar Westerbork of Vught, daarna naar een van de vernietigingskampen. Op 22 april 1943 vertrokken de laatste joden naar Vught. Amersfoort was vanaf dat moment in de ogen van de Duitsers Judenrein.
Maar er zijn in Amersfoort natuurlijk ook goede en dappere mensen geweest bij wie de opgejaagde joden konden onderduiken. Aan Kees Ribbens (‘Zullen wij nog terugkeeren’) ontleen ik de gegevens dat vanuit de Westerkerk en gebouw Irene, allebei in het Soesterkwartier, hulpverlening aan joodse onderduikers werd gecoördineerd en dat Amersfoort een vertakking had van het Utrechtse Kindercomité dat joodse kinderen aan een schuilplaats hielp.
In 2011 heb ik in Jeruzalem de oud-Amersfoortse Liesbeth van Raalte geïnterviewd voor een project samen met fotograaf Bert Nienhuis over overlevenden van de Holocaust in Israël. Een citaat: 'Ik ben tijdens de onderduik geboren, op 23 juli 1944, op een zondagochtend. De streng gereformeerde familie bij wie mijn ouders in huis zaten, was naar de kerk. Aan de hand van een studieboek Verloskunde heeft mijn vader mij op de wereld geholpen. Mijn vader was Nan van Raalte. De familie Van Raalte had in Amersfoort een stoffen- en damesmodezaak. Mijn ouders zijn de oorlog doorgekomen dankzij de hulp van mijn vaders schoolvrienden'.
Er zijn veel getuigenissen van joodse overlevenden die hun levens te danken hadden aan hun niet-joodse medeburgers. Dus de ene Amersfoorter was te labbekakkerig om het diploma van een joodse lerares in bewaring te nemen, de ander zette zijn eigen leven in de waagschaal door een opgejaagde man, vrouw of kind onderdak te bieden, soms zelfs een heel gezin.
Er zijn volgens Lodewijks 344 joodse Amersfoorters in de Tweede Wereldoorlog vermoord: 338 in de nazikampen en zes zijn er gefusilleerd in Nederland. Volgens Kees Ribbens zijn er daarnaast in Kamp Amersfoort ook nog zeker 74 joodse gevangenen vermoord. Ze zijn daar in massagraven gedumpt en op 23 september 1946 zijn 55 van hen op de joodse begraafplaats aan de Soesterweg begraven.
Het herdenken na de oorlog
En toen was, op 7 mei 1945, ook in Amersfoort de oorlog voorbij. Eindelijk voorbij. Op 27 november vond de eerste gemeenteraadsvergadering plaats, onder leiding van opnieuw waarnemend burgemeester Noordewier. Uit zijn toespraak: ‘Erger is dat de bevolking gedurende den oorlog zoveel geleden heeft. Onze Joodsche medeburgers wel het meest, maar ook andere bevolkingsgroepen hebben hun zwaren tol moeten betalen’.
Het eerder genoemde, recent verschenen rapport over de ontrechting van de Amersfoortse joden heeft de volgende conclusie, door mij enigszins ingekort:
Als je naar de hele geschiedenis die we hier onderzocht hebben kijkt, dan is misschien het meest schrijnende wel het gebrek aan gegevens -je zou kunnen zeggen: radiostilte- specifiek over de joodse Amersfoorters in het archief van de gemeente Amersfoort. Joden vielen in de vergaarbak oorlogsslachtoffers terwijl hun slachtofferschap van een veel ernstiger orde was. (…) Nog opvallender is dat rond de bevrijding: we vinden eigenlijk geen verwijzingen naar de joodse Amersfoorters in de dossiers over hulpverlening en woningtoewijzing van na de oorlog. Ze vallen in het beste geval onder het brede begrip oorlogsslachtoffers. Dat ontbreken van besef en erkenning na de oorlog is typisch voor de toenmalige Nederlandse samenleving: de extreme vorm die de Jodenvervolging had aangenomen zat niet in het collectief bewustzijn van de Nederlanders, werd niet erkend en was veel onbekender dan nu. In Amersfoort was dat niet anders, ook niet bij de gemeentelijke instanties.
Als geen ander heeft ook nu weer Armando dat gevoel het meest pregnant onder woorden gebracht. In ‘Ik bel je wel als ik dood ben’ (2023) heeft zijn beste vriend Cherry Duyns gesprekken uitgeschreven die hij in de jaren voor de dood van Armando met deze kunstenaar had gevoerd. Armando woonde zoals ik al gezegd heb in de oorlog in Amersfoort.
Het citaat: ‘Er gingen hele families weg en wij gingen lekker naar het zwembad. Zo was het.En dan stonden er een heleboel mensen: Daag, daaag, daaag. Wij lekker bruin worden, wij doken het water in. Zo was de realiteit. Wat moest je dan doen?
En na de oorlog… ik kende een jongen die had naast mensen gewoond die waren weggehaald. Ik vroeg: Wat is er van die joden geworden? Hij zei: Dat weet ik niet, even aan mijn moeder vragen. Ma, wat is er van die joden geworden? O, die zijn weg, riep zijn moeder’.
'Dat was alles?', vraagt Cherry Duyns dan. ‘Ja’, zegt Armando, ’Ik kan me niet herinneren dat er mensen na de oorlog verdriet hebben getoond of spijt hebben getoond dat er zoveel joden waren weggehaald’.
Dat is dus niet typerend voor Amersfoort, want dat was in het hele land zo. De joden werden hier, anders dan in bijvoorbeeld België of Frankrijk, niet met open armen ontvangen na hun terugkeer uit de kampen of na het opduiken uit de onderduik. Het kostte moeite of het lukte niet om hun bezittingen terug te krijgen, zoals schrijfster Marga Minco ervaarde toen ze in juli 1945 als enige overlevende van haar hele familie de in bewaring gegeven spullen in de Edisonstraat in Amersfoort wilde ophalen. Van de vrouw des huizes kreeg ze te horen dat zij en haar gezinsleden zo aan de goederen gewend waren geraakt dat ze er geen afstand meer van wilden doen.
Teruggekeerde joden werden bovendien vaak geconfronteerd met een gemeente die meende achterstallige belastingen te moeten innen. Of dat in Amersfoort ook is gebeurd, kon de commissie rechtsherstel niet vaststellen, omdat alle dossiers waren vernietigd. Al met al kostte het de joden na de volledige isolatie en na alle ontberingen moeite om weer een plek in de samenleving in te nemen. Zelf spraken zij er ook niet graag meer over. Proberen te vergeten was voor hen een overlevingsstrategie.
De gedecimeerde joodse gemeente Amersfoort zorgde zelf voor herdenkingsplaquettes op de joodse begraafplaats en in de synagoge: Op de begraafplaats staat, zowel in het Hebreeuws als in het Nederlands: Hier rusten zij die eenzaam en ver van alles wat hen lief was als kinderen van hun volk in de jaren 1940-1945 onder gingen in het concentratiekamp nabij Amersfoort. Hij gedenke hen ten goede. En in de synagoge, bij een eeuwig brandend licht: Ter nagedachtenis van onze broeders en zusters die ons ontnomen werden in de jaren 1940-1945. Zij die ‘onder gingen’ en zij ‘die ons ontnomen werden’ : nogal brave teksten waartegen bijvoorbeeld Sam Hamburger vanuit Jeruzalem in het blad van de joodse gemeente protest aantekende. Hij had in de synagoge liever de volgende tekst gezien: Deze plaat dient ter herinnering aan die leden der Joodse gemeente Amersfoort, die door de Duitsers en hun Nederlandse handlangers om hun Joodzijn vermoord werden. Was ik hier toen al journalistiek actief geweest zijn, dan had ik me vierkant achter Hamburger opgesteld.
De herdenkingscultus in Nederland kwam pas op gang na het proces tegen Adolf Eichmann in 1961 en vooral na de verschijning in 1965 van het 2-delige standaardwerk De Ondergang van Jacques Presser over De vervolging en verdelging van het Nederlandse jodendom.
Het leek wel of Nederland zich plotseling en met een schok realiseerde dat, inderdaad, de buren weg waren en nooit meer zouden terugkeren. Overal verschenen herdenkingsmonumenten. In Nijkerk bijvoorbeeld, 22 jaar geleden. Van de 61 joden die aan het begin van de oorlog in Nijkerk woonden, zijn er 48 vermoord. Ter herinnering aan hen is er een monument in de vorm van een davidster geplaatst. Uit de voegen van de muurtjes loopt cement waardoor het lijkt alsof de stenen huilen. In een van de drie tranen van glas is de sleutel van de voormalige synagoge van Nijkerk ingemetseld.
Op de gedenkplaat zijn de namen van de joodse oorlogsslachtoffers aangebracht. Onder hen de naam van Annie de Liever, geboren in Nijkerk op 14 mei 1922, vermoord in Sobibor op 4 juni 1943. Ze is 22 jaar geworden en heeft haar onderwijsdiploma’s na de oorlog niet meer nodig gehad.
Ik wist toen ik dit opschreef dat ik het moeilijk zou vinden om deze regels uit te spreken. Ik wou dat Honoré Blijdenstijn in de zaal zat en ze kon horen. Hij is 74 jaar ouder geworden dan Annie; in 1978 is hij op 96-jarige leeftijd overleden.
Gedenkrol van de Raad van Kerken
In 1987 interviewde ik in de maandelijkse talkshow Nieuw Amersfoorts Peil Simon van Adelberg die trots vertelde hoe het joodse leven in Amersfoort weer tot volle bloei was gekomen, met onder meer op iedere shabbat, zowel op vrijdagavond als op zaterdag, een goed gevulde sjoel. Aan het eind van het gesprek kwamen we er tot onze verbazing achter dat Amersfoort geen joods monument had. Ik vroeg hem of hij daar geen actie voor wilde voeren, en hij keek me wat ongemakkelijk aan, alsof hij wilde zeggen: moeten wij als joden zelf gaan vragen om een herdenkingsmonument? Hij zei: misschien kan iemand uit de gemeenteraad of uit B en W het oppakken.
Acht jaar later, in mei 1995, hield opperrabbijn Jacobs uit Amersfoort in het land een herdenkingsrede ter gelegenheid van vijftig jaar bevrijding en hij uitte daarin zijn spijt over het ontbreken van een herdenkingsteken ter nagedachtenis aan de in ’40-’45 vermoorde joodse burgers in zijn woonplaats. Het was uiteindelijk dus toch de joodse gemeenschap zelf die aan de bel trok.
Het signaal van rabbijn Jacobs werd opgepikt door de Raad van Kerken Amersfoort. Die liet een gedenkrol maken op mooi perkamentpapier met daarop, prachtig gecalligrafeerd de naam, de geboortedatum, de dag van deportatie en de plek en datum van overlijden van 333 joodse Amersfoorters. De motivatie van deken Frans Zwarts: 'Wij vinden dat er een zichtbaar teken in Amersfoort moet komen voor de omgekomen joden'. En van Harry Weultjes, secretaris van de Raad van Kerken: ‘Terugziende op de verschrikkelijke periode ’40-’45 zullen verreweg de meeste christenen tot hun schaamte moeten bekennen dat zij laks zijn geweest. Te laks. Wij hebben daarom een morele verplichting tot het brengen van een eerherstel. De aanbieding van een gedenkteken hoort daarbij’.
Op 13 april 1999 bood de Raad van Kerken Amersfoort in de Aegtenkapel de gedenkrol aan aan toenmalig burgemeester Annie Brouwer en aan de voorzitter van de joodse gemeente Hans Joosten. Terug in Amersfoort heette het boekje dat de Raad van Kerken voor die gelegenheid had laten maken, met in het voorwoord onder meer de volgende woorden van rabbijn Jacobs:
Veel joden van Amersfoort zijn afgevoerd en vernietigd, ver weg van hun Amersfoort, waar ze waren opgegroeid, waar ze hadden gespeeld en waar ze naar school waren gegaan. Of waar ze alleen nog maar in hun wiegje mochten liggen. Zo graag zouden ook zij hier gewoon zijn doodgegaan en begraven.
Niets is er meer van hen over. Geen herinnering, geen graf, geen zerk. Ze zijn weggewaaid via de schoorsteen van het crematorium van de gaskamer en bijna verdwenen uit de geschiedenis van Amersfoort. Gelukkig zijn op z’n minst hun namen nu vereeuwigd in hun Amersfoort.
Een jaar later, in maart 2000, kwam de gemeente Amersfoort zelf met een soort herdenkingboekje, getiteld Om niet te vergeten. Compleet met een fietsroute langs vijftig plekken in de stad waar de Tweede Wereldoorlog herdacht wordt. Stephensonstraat 35 bijvoorbeeld: Hier woonde S.D. van Dodeweerd, inspecteur van een verzekeringsmaatschappij, met zijn gezin. Zoon Herman is beter bekend als de kunstenaar Armando. In de binnenstad kon toen nog het Armandomuseum worden bezocht: Het Armando Museum is gewijd aan de veelzijdige kunstenaar Armando. Zijn kunstwerken zijn geinspireerd door de bezettingstijd en door Kamp Amersfoort. De fietser wordt onder veel meer ook langs het Grand Théâtre aan de Snouckaertlaan geleid: Ook toen al een drukbezochte bioscoop, is de enige toelichting. Wat mij betreft had daaraan toegevoegd kunnen worden: ‘In de oorlog voor joden verboden, maar dat mocht voor de bezoekers de pret niet drukken’.
Bij Museum Flehite vermeldt de gids dat daar in de vaste presentatie de Duitse bezetting en Kamp Amersfoort aan bod komen, en dat de gedenkrol voor de omgekomen joodse Amersfoorters er te zien is. Verder in het boekje aandacht voor de wijk Rustenburg, waar ieder straatnaambordje een soort gedenkteken is, want alle straten zijn er vernoemd naar Amersfoortse verzetshelden. Er zijn meer gesneuvelde verzetsmensen dan straten, daarom staan op een speciale zuil alle andere namen genoemd.
Ik maak een grote sprong in de tijd. Eerst even een tussensprong naar 2007, toen het Armandomuseum in de Elleboogkerk door brand werd verwoest. Het gebouw werd prachtig herbouwd, maar Armando is met pek en veren de stad uitgeschopt.
Maar ik wilde naar 2018 springen.
In Amersfoort was de stichting Herdenkingsstenen Amersfoort al een paar jaar bezig om de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog bij hun laatste woning in Amersfoort door middel van een tegel in de stoep te gedenken. Het eerbetoon betreft zowel de joodse slachtoffers als de verzetsstrijders. Ik was in dat jaar aanwezig bij het het leggen van een aantal stenen voor huizen in het Leusderkwartier toen ik op mijn schouders werd getikt door Frans Zwarts. Ik was toen al weg bij de krant, maar journalistiek nog actief voor De Stadsbron. Oud-deken Zwarts wilde me iets vertellen en nodigde me bij hem thuis uit. Zijn verhaal leidde tot een reeks publicaties van mijn hand: Het joodse monument dat niemand mag zien stond boven de eerste aflevering.
Ik vernam namelijk dat de gedenkrol met daarop de namen nooit de prominente, zichtbare plek gekregen had die de initiatiefnemers voor ogen had gestaan: in de hal van het gemeentehuis of in De Observant waar toen nog archief Eemland huisde. De rol was eerst een tijdje te zien geweest in museum Flehite, maar daaraan was een einde gekomen toen Flehite op de schop ging. Na de renovatie wilde het museum geen plaats meer inruimen voor de vitrine met gedenkrol. Kamp Amersfoort was vervolgens zo vriendelijk om de gedenkrol tentoon te stellen, maar ook dat was maar tijdelijk. Toen Frans mij op de schouders tikte, lag de rol al geruime tijd in een afgesloten kast in Archief Eemland te verstoffen. Onzichtbaar voor de buitenwereld dus.
Amersfoort wil geen joods monument
Bladerend door zijn mappen kwam ik bij Zwarts thuis een brief van Annie Brouwer tegen die mij bijna van mijn stoel deed vallen. De Raad van Kerken had Brouwer in 1998 gevraagd of de gedenkrol, die toen nog in de maak was, op een waardige, voor iedereen toegankelijke plek geplaatst kon worden, maar daarvan wilde zij absoluut niets weten. Ze schreef: Een gedenkteken, een monument, is reeds aanwezig in de Stenen Man. En Boele Staal, de toenmalig commissaris van de koningin in Utrecht die benaderd was om zitting te nemen in een Comité van Aanbeveling, schreef aan dezelfde initiatiefnemers van de gedenkrol: Het gemeentelijk beleid is erop gericht dat bij de Stenen Man bij Kamp Amersfoort alle slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog worden herdacht. Het oprichten van een nieuw monument zou door het gemeentebestuur worden betreurd.
De gemeente Amersfoort keerde zich hiermee dus, gesteund door het provinciebestuur, expliciet tegen een monument dat de vermoorde Amersfoortse joden zou herdenken. Ik kon Annie Brouwer niet meer naar de achtergrond van haar besluit vragen, want ze was in 2017, een jaar voordat ik de brief onder ogen kreeg, overleden. Ik bewaar overigens hele goede herinneringen aan Annie Brouwer, zowel aan haar burgemeesterschap in Amersfoort als daarna in Utrecht.
Ik was zo teleurgesteld over haar standpunt dat ik op 4 mei 2019, voor het eerst sinds 1977, niet meer heb meegelopen in de Stille Tocht die voorafgegaan wordt door de burgemeesters van Amersfoort en Leusden. De Stenen Man symboliseert voor mij de slachtoffers van Kamp Amersfoort (onder wie ook een aantal Amersfoortse burgers), maar niet de omgekomen en vermoorde ingezetenen van Amersfoort. Ik wil graag jaarlijks bij het ellendige lot van beide groepen stilstaan. Maar daarvoor zijn in mijn optiek twee plekken, twee symbolen nodig.
Ik ben vanaf toen op 4 mei op mijn eigen manier mijn vermoorde joodse medeburgers gaan herdenken. Ik heb een keer meegedaan aan een alternatieve wandeling die vanuit de Franscicus Xaveriuskerk langs een aantal huizen voerde waar joden hadden gewoond die vermoord waren. Bij ieder huis werd er iets over hen verteld. Ik vond het prachtig, ontroerend, passend. Andere keren heb ik met gezinsgenoten en vrienden op 4 mei stilgestaan bij steeds een struikelsteenhuis. Bijvoorbeeld op de hoek van de Varkensmarkt en de Utrechtsestraat. Op Utrechtsestraat 3A had de familie Van Tijn gewoond. Allemaal, Samuel van 42 jaar, zijn vrouw Roosje van 38 en hun kinderen Esther Reintje van 17, Reintje van 15, Isa van 13, Izak van 12, Sophie van 11, Benjamin van 6 en Salomon van 1, allemaal werden ze om het leven gebracht in Sobibor.
En ik heb ook op een 4 mei-avond twee minuten stilte in acht genomen voor het wijkgebouw aan het Laurens Costerplein waar de joodse kindertjes in de laatste maanden van hun verblijf in Amersfoort les hadden gehad.
Gelukkig begon, mede dankzij een aantal columns in de Stadsbron, in Amersfoort de zaak te bewegen. Er werden vragen in de gemeenteraad gesteld en burgemeester Lucas Bolsius begon zich persoonlijk in te zetten voor een betere presentatie van de gedenkrol. In het Archief is de rol nu in een vitrine geplaatst en in herdenkingsperiodes wordt deze steeds verder afgerold zodat er dan nieuwe namen verschijnen. Ook zijn de namen en de persoonlijke geschiedenissen gedigitaliseerd, in samenwerking met de stichting die in Amersfoort struikelstenen heeft laten leggen bij huizen van vermoorde joden en verzetsstrijders. Die stichting heeft ook een boek heeft laten maken, Hun namen niet vergeten, waarin de levens van een aantal van deze slachtoffers worden beschreven door mijn dochter Channa.
De presentatie van het boek en de plechtige herlancering van de gedenkrol op 2 mei 2020 beschouwde ik, schreef ik in De Stadsbron, als de opmaat van de komst van een echt joods monument. Mag ik weer even citeren uit eigen werk?
Prachtige initiatieven, ik meen het oprecht, maar ik kan me toch niet aan de indruk onttrekken dat Amersfoort inzake het verwerken van zijn oorlogsverleden enorm achteraan komt kakken. Er is geen stad, geen dorp in Nederland waar de uitgeroeide joodse gemeenschap inmiddels niet geëerd wordt met een monument, een monumentje, een gedenksteen, in ieder geval iets fysiek zichtbaars.
Toch een joods monument
Er nu komt dat monument er dus eindelijk. Op 5 februari 2021 kon ik onder de kop Het joodse Monument komt er melden dat een op initiatief van burgemeester Bolsius gevormde werkgroep zou gaan onderzoeken hoe er vorm kon worden gegeven aan een blijvende publieke herinnering aan de Amersfoortse Joodse slachtoffers van de Shoah. Niet expliciet, maar impliciet nam de burgemeester van Amersfoort hiermee afstand van het standpunt van zijn voorganger Brouwer.
In juni 2022, ruim een jaar later dus, kwam het Borneoplein als beste locatie voor het joodse monument uit de bus. In januari 2023 maakte de gemeente bekend dat het ontwerp van lichtkunstenaar Tamar Frank gekozen is om in Amersfoort uitgevoerd te worden. Licht van Herinnering gaat het heten. Het wordt een verzameling van kubussen met daarin een lichtbron, op palen. De objecten hebben verschillende ‘menselijke’ hoogtes, die verwijzen naar de verschillende leeftijden van slachtoffers. Ze komen in clusters bij elkaar te staan: families, stellen en eenlingen. Ze worden zo geplaatst op het gras dat mensen er tussendoor kunnen lopen.
De kubussen dragen geen namen, maar elke kubus staat symbool voor één van de slachtoffers. Op hun sterfdatum zal vanaf de avond ervóór het licht in de kubus gaan branden, zoals dat bij joden gebruikelijk is met het zogeheten Jahrszeitlicht. Aan het monument wordt een openbare database gekoppeld, waarin precies te zien is voor welke vermoorde joodse Amersfoorter op een bepaalde dag het licht brandt. Op het eiland in de vijver wordt een baken geplaatst in de vorm van een spiegelende zuil. Het licht van deze zuil brandt constant en is daarmee een symbool van het eeuwig licht dat ook in de synagoge brandt als herinnering aan de Holocaust.
Tamar Frank wil met deze opstelling het aantal vermoorde joodse Amersfoorters ‘fysiek voelbaar’ maken en ze wil dat de plek de mogelijkheid biedt tot reflectie. “Het mag ook een hoopgevend gevoel geven. Het licht verdrijft de duisternis,” zei ze op een informatieavond voor de buurt. Het ontwerp werd daar in april vorig jaar positief ontvangen.
Vertegenwoordigers van de joodse gemeenschap lieten op de informatieavond weten dat het mogelijk is dat bij het monument speciale herdenkingsbijeenkomsten gehouden worden, bijvoorbeeld op de nationale Holocaust-dag. Misschien moet een Amersfoortse delegatie eens in Zeist gaan buurten waar op initiatief van een aantal burgers al een paar jaar een aparte herdenking wordt gehouden. Die start in de hal van het gemeentehuis waar de burgemeester tegen de achtergrond van een fotopresentatie met beelden van meer dan 135 joodse slachtoffers een toespraak houdt. Afgelopen 28 januari vertelden Marc en Lisa Boas wat hun familie is overkomen en welke invloed dat op hen heeft gehad; twee leerlingen van de katholieke scholengemeenschap De Breul leverden een bijdrage en er waren muzikale intermezzo’s waarna het gezelschap zich naar het Joods Monument in het Walkartpark begaf waar een rabbijn kaddisj zei en waar kransen, bloemen en steentjes werden gelegd.
We moeten in Amersfoort dus nog even op ons joods monument wachten. Ik vrees dat 4 mei 2024 niet gehaald gaat worden, maar misschien 2025 wel. Dan heeft Amersfoort eindelijk, 80 jaar na de bevrijding en na de plaatsing van 370 joodse monumenten elders in Nederland, een plek waar iedereen die dat wil op ieder gewenst moment kan stilstaan bij de uitsluiting, het afvoeren en het vermoorden van 344 doodgewone burgers van deze stad.
Onderhuids antisemitisme
Ik zou mijn lezing met deze laatste zin kunnen beëindigen, maar ik zou dat een beetje laf van mezelf vinden. Wat hoe komt het nou dat het in Amersfoort zo lang heeft geduurd, dat Amersfoort de hekkensluiter is?
Kees Ribbens concludeerde in ‘Zullen wij nog terugkeeren…..? ’dat de gezagsgetrouwheid van de Amersfoorters, hun onwetendheid over het lot van de joden, hun angst voor de Duitsers en ‘een zekere onverschilligheid’ de basis van hun houding jegens hun joodse medeburgers vormde. Van een sterk verbreide antisemitische overtuiging, al dan niet gefundeerd op een nationaal-socialistisch wereldbeeld, lijkt in Amersfoort amper sprake te zijn geweest, schreef hij.
In die laatste bewering verschil ik met hem van mening. Ik denk dat er in het Amersfoort van voor de oorlog wel degelijk een stevige onderstroom van antisemitisme bestond en dat de opvattingen die Blijdenstijn zo vrijelijk in zijn dagboeknotities opschreef breder gedeeld werden dan we wilden en misschien nog willen weten.
In onze biografie over Nico van Nieuwenhuysen, voor de oorlog zeer gerespecteerde chirurg, langjarig CHU-raadslid, prominent Bergbewoner, citeren we een vooroorlogse vriend van hem, huisarts Renken uit Scherpenzeel, die hem, ingekort, als volgt omschreef: Ik herinner me hoe deze Van Nieuwenhuysen sterk sociaal voelend als hij was, altijd grote bedragen voor philantropische instellingen beschikbaar stelde. Toch trok hem reeds vroeg de schijnbare flinkheid in het Nationaal-Socialisme. Ondergetekende had hierover eens een diepgaand gesprek met hem, waarin hij dit systeem vergeleek met een practisch Christendom. Zijn antisemitisme dateert reeds van voor zijn nationaal socialistische neigingen.
Ik ben voor deze lezing met de zoekterm ‘Joden’ door de Blijdenstijnpapers gegaan, en van het resultaat heb ik een paar nachten slecht geslapen. De directeur van de Kweekschool, een notabel net als Van Nieuwenhuysen, had joodse kennissen (ondanks hun wat hij zelf beschreef als ‘joodse hebbelijkheden’) maar hij vond ook dat de joden hier niet thuis hoorden, en hij was bang dat als de Duitsers de oorlog zouden verliezen, de joden ‘het weer voor het zeggen’ zouden krijgen. Wat zou Honoré gedacht hebben als hij in 2004 zou hebben vernomen dat Arjeh Kalmann benoemd was tot hoofdredacteur van het Utrechts Nieuwsblad en de Amersfoortse Courant? Daar heb je ze weer? Of: zie je wel? Joden vooraan! Hoeveel Honoré-achtigen hebben dat gedacht? Het gaf me bij de voorbereiding van deze lezing een ongemakkelijk gevoel, dat ik, echt waar, nooit eerder heb gehad.
Toen na de oorlog bekend werd op welke gruwelijke wijze en in welke ongelooflijke aantallen de Duitsers de joden vermoord hadden, toonde Blijdenstijn zich in een epiloog bij zijn dagboek hevig geschokt. Het is wel goed om dat even te vermelden. Blijdenstijnachtigen vonden dat joden een toontje lager moesten zingen, maar dachten daarbij niet perse aan uitroeien. Enerzijds vond Honoré het vreselijk wat er met zijn bridgevriend, zijn Nijkerkse kwekeling en de andere joden gebeurd was; anderzijds zal hij gedacht hebben: opgeruimd staat netjes.
Niemand die het onderhuidse antisemitisme in Amersfoort treffender wist te verwoorden dan, opnieuw, Armando. Uit De straat en het struikgewas één klein alineaatje:
‘Kijk es wie daar voorbijgaat. Hoe kan dat nou. Het is toch een jood. Hoe bestaat het. Hoe kan die nou nog vrij rondlopen. Wat zijn het toch handige lui, de joden.’
Dat was een herinnering uit de oorlog. Vlak ná de oorlog belde hij aan bij een huis waarvan hij met eigen ogen gezien had dat de joodse bewoners ervan weggevoerd waren. Dan ontspint er zich dit gesprek.
De huidige bewoners vinden het een prettig huis, mooi op het zuiden, de hele dag zon, heerlijk.
‘Wie hebben hier eigenlijk gewoond, in de oorlog, bedoel ik.’
‘God, ik zou het niet weten, doet dat er iets toe dan?’
‘Nee, dat niet.’
‘Waarom vraag je het dan.’
‘Zomaar.’
Onverschilligheid, anti-joodse gevoelens, schaamte, een zekere benepenheid (liever Toon Tieland dan Armando) : die mix, die hardnekkige mix heeft de stad, onze stad, mijn stad, misschien te lang in zijn greep gehad.
Ik hoop dat in het jaar dat Amersfoort zich officieel ‘de beste stad van Europa’ mag noemen, met de aanleg van het joods monument begonnen wordt. Ik hoop dat er een jaarlijkse aparte herdenking komt voor onze joodse oorlogsslachtoffers zodat ik op 4 mei weer als vanouds kan aansluiten bij de Stille Tocht die de slachtoffers van Kamp Amersfoort op indrukwekkende wijze herdenkt. Ik hoop dat veel Amersfoorters, vooral ook scholieren, een bezoek gaan brengen aan het nieuwe museum in Kamp Amersfoort. Ik hoop dat we ook toeristen wat actiever op ons Nationaal Monument gaan attenderen.
Armandopaviljoen
En ik hoop stiekem, diep in mijn hart, dat er ooit een mooi Armandopaviljoen op het voormalige kampterrein zal verrijzen waar Armando, voorheen Herman van Dodeweerd van de Stephensonstraat 35, ons met zijn beeldende kunst en zijn literatuur het beest in de bek laat kijken.