Ooit keek je vanaf Birkhoven rechtstreeks uit op de Eem
Onderstaande
advertentie uit 1794 heeft betrekking op
de toenmalige buitenplaats Birkhoven. Het eerste buiten wel te verstaan. In die advertentie wordt over het huis
Birkhoven gesproken als: “gelegen in de
Vrijheid van Amersfoort, met ruim uitzicht op de oude Soesterweg en op den
Amersfoorder Berg en de Rivier den Eem”. Vergeleken met toen is in onze tijd van dat bijzondere uitzicht niet zo veel overgebleven. Dit oudste buiten, (later
genoemd Birkwijk), dat dus ook al bekend stond onder de naam Birkhoven lag aan
de Oude Soesterweg waar nu het woonwagenkampje op Industrieterrein Isselt is
gesitueerd. *1)
Uit hand te huur, een welgelegen en
extra plaizierige BUITEN-PLAATS, genaamd BIRCHOVEN, In de Vrijheid der Stad
Amersfoort aan de Zoesderweg, ter halverwegen Amersfoort en Zoest gelegen,
alwaar de Postwagen van Amsterdam op Arnhem daaglyks passeerd; voorzien met een
goed Heeren Huizinge, Stal, Tuinen en Boomgaard, beplant met veelerlei beste
Vrugtboomen, waarby vermaaklyke Wandelwegen door Boschen en Laanen, en een
groot en zeer plezierig Tuinhuis aan de Zoesderweg staande, een ruim Uitzigt
hebbende zo op voorschreven Weg als op den Amersfoortder Berg en de Rivier den
Eem [..]
(Amsterdamsche
Courant 1 februari 1794)
Het buitengebied van de stad tussen de
Utrechtse poort en de Koppelpoort, Thomas Doesburgh (gravure 1691 - Flehite)
Om een idee te krijgen hoe de geografische
situtie vroeger was, nodig ik u uit om
deze romantische afbeelding van de Vrijheid van Amersfoort eens te vergelijken
met een detail van de iets oudere provinciekaart.
Kaart van de provincie Utrecht, detail (Uitgever Willem
Janszoon Blaeu 1630)
De gravure nader bekeken
Deel de prent iets boven het midden
in twee delen en trek in gedachten een horizontale lijn. Wijs de koets aan op de achtergrond en zie ook
de wandelaars op die hoogte. Dat daar moet dus de Oude Soesterweg zijn geweest.
Die oude Soesterweg was indertijd hemelsbreed gezien, dan wel de
kortste weg naar Soest, maar ook een zeer moeilijk begaanbare weg. ‘s Zomers een bijna
onbegaanbare mulle zandweg, ’s winters drassig. In de lager gelegen landen
omtrent Soest, en hier op de afbeelding dus nog niet zichtbaar, was de weg verderop mogelijk beter
begaanbaar. Een ‘Zwarteweg’, zoals de mensen in Soest het verlengde van de
Soesterweg noemden. Veengrond? Links
bovenaan tekent zich op de prent het silhouet van de molens af die op
Bloemendal staan, en helemaal rechts zien we de molens die ten noord-oosten van
de binnenstad van Amersfoort hun wieken laten zien. Aan het einde van de
aangegeven horizontale lijn, (ietsje lager maar daar toch wel helemaal rechts)
is op de gravure de Utrechtse Poort afgebeeld met - aansluitend - de
langgerekte brug over de Stadsbuitensingel.
Meer dan drie kwart van het oppervlak
van dit deel van de kaart van Blaeu wordt gedomineerd door die imposante Amersfoortse
berg, onderdeel van de Utrechtse heuvelrug. Bergen en bergen, niets dan bergen,
die van hoog naar helemaal laag, afdalen naar de rivier in het vlakke Eemdal. De
patriottische dichter Pieter Pijpers werd er in zijn tijd ook al lyrisch van.
Zo zag het er dus hier vroeger uit. Op
de oude landkaart van
Blaeu is goed te zien hoe de Oude
Soesterweg zich in noordelijke richting afsplitste van de Utrechtseweg. Hemelsbreed
gezien passeerde je vroeger eerst Isselt, dan kwam je langs Birkhoven, op die kaart van Blaeu
nog benoemd als ‘Burck’.
1813: de Fransen bliezen de aftocht over de oude weg
In het depot van het archief Eemland
ligt een brief de dato 12 januari 1885. Een kleinzoon van Baron Snouckaert van
Schauburg beschrijft daarin nauwkeurig en uitvoerig wat er is gebeurd op 28
november 1813, de dag dat Amersfoort zich afkeerde van het Franse gezag. Tegelijk met de brief schonk Snouckaert
junior een lantaarn en twee ‘cachetten’ aan Flehite. Hij schreef daarbij met
een zekere trots: “Zij zijn afkomstig van mijn Grootvader Albert Carel Baron Snouckaert
van Schauburg, welke Onder-Prefect van het Arrondissement van Amersfoort was op
den 28: November 1813, de dag waarop de stad Amersfoort de Fransche zijde
verliet”. In die brief wordt
verhaald dat de onder-prefect (destijds zo iets als het hoofd van de
plaatselijke politie) te horen kreeg van de commandant van het Franse leger om
bij het vertrek van de Franse troepen toch maar een beetje weg te kijken als er
‘iets’ gebeurde. Die boodschap was destijds best wel duidelijk voor de
gezagsdrager, omdat de Fransen al eerder
die week de stad Woerden geplunderd hadden, met alle gevolgen van dien. Tot
overmaat van ramp stond – althans, volgens
die bewuste brief - aan de andere kant
van de stad het Kozakkenleger, onder leiding van een Russische prins voor de Kamperpoort
te wachten.
Baron Snouckaert wist een dreigende botsing
tussen beide partijen te voorkomen door op diplomatieke wijze de Fransen over te halen nu
toch maar direct naar Naarden te vertrekken. Amper twee dagen later landde onze
prins Willem Frederik, (de latere koning Willem 1) in Scheveningen.
Dit verhaal berust vooral op overlevering
binnen de familie Snouckaert van Schauburg. Of het nu allemaal precies letterlijk
zo gegaan is als het door zijn kleinzoon gesuggereerd wordt, doet er eigenlijk nu niet meer zo toe lijkt
mij. Hij was ontzettend trots op zijn grootvader. Zo trots, dat de lantaarn die
grootvader gebruikt zou hebben om midden in de nacht, de stadspoort achter de Franse troepen te kunnen
sluiten, door de familie geschonken is,
en nu nog aanwezig is in de historische collectie van Flehite. Dit verhaal kan
in ieder geval dienen als een goede verklaring waarom later het allereerste
deel van onze Soesterweg, nieuw dan wel oud – vanaf de Utrechtseweg tot aan het
spoor - omgedoopt is tot Snouckaertlaan. Dat gebeurde in 1917.
Soesterweg (1895), later Snouckaertlaan (collectie Ton Blom)
De Naarderstraatweg
Vooral in de officiële stukken staat
de nieuwe maar zeker iets later aangelegde weg richting Soest(1815) als
Naarderstraatweg te boek. Het was een stenen straatweg met, zoals gebruikelijk
in de tijd van koning Willem I, in
iedere gemeente een tol aan het begin en aan het einde van de weg. Eerst moest
je dus tolgeld betalen, voordat je verder
kon gaan. Dat geld was nodig voor het onderhoud van de weg. Misschien kunnen we
de Soesterweg om deze genoemde reden dan ook wel roemen als Koninklijke weg. *2) Maar
er is ook nog een andere aanleiding. Met de aanleg van de Naarderstraatweg was
er tevens een goede aansluiting gerealiseerd voor leden van het Koninklijk huis
die regelmatig van Soestdijk naar het Loo en andere delen van het land moesten
reizen. De eerste eigenaar was de kroonprins der Nederlanden, de latere koning
Willem II. Hij kreeg na de slag bij Waterloo vanwege zijn verdiensten voor het
land het “domein van Soestdijk met alle onderhoorigheden in naam der Nederlandsche
Natie” aangeboden. *3)
Wat betreft de nabijheid van
Soestdijk lijkt het dan ook niet helemaal toevallig dat in 1835 baron Charles Nepveu
zich hier in Amersfoort vestigde. Nepveu, was in 1808 als zestienjarige page actief
aan het hof van Lodewijk Napoleon, koning van Holland en was, zoals algemeen bekend,
ook betrokken bij de veldtocht van Napoleon tegen Rusland (1813) en bij de slag
van Waterloo (1815). Hij kreeg in 1834 de
rang van kolonel. Jn 1839 werd hij benoemd tot chef-staf van de veldmaarschalk, de prins van Oranje. In augustus
1835 werd hij eigenaar van de buitenplaats Berg en Dal, ofwel ’t Hoogje. *4)
Straatwegen speelden nu ook een nieuwe rol in ‘de trek
naar buiten’.
Al sinds de zeventiende eeuw was het
gebruikelijk dat welgestelde families in de zomer buiten gingen wonen. Aanvankelijk trokken
ze vooral naar die plaatsen die goed bereikbaar waren, zodat men tegelijk ook
regelmatig bij elkaar op bezoek kon gaan. Wat die bereikbaarheid betreft, kan je daarbij
denken aan de trekvaarten en de rivieren in de regio, maar je kunt ook - in de latere jaren – denken aan de opkomende
belangstelling voor de badplaatsen aan de kust. Met de komst van de verharde
hoofdwegen, de steenstraten, werd nu ook
het reizen op grotere afstanden vergemakkelijkt, en het is dan ook goed
voorstelbaar dat zeker na 1815 ook Amersfoort meer in het middelpunt van de belangstelling
kwam te staan. Het waren immers vooral de rijken die er met de koets of te
paard er op uit trokken, maar tegelijk ook de Hollandse handelsgeest met zich
meebrachten.
Deze kijk op de historie wordt
bevestigd in een verhaal over de welgestelde Amsterdamse koopmansfamilie van Eeghen waarin
een nazaat het voorbeeld aanhaalt van zijn familielid Pietje Rochussen-van
Eeghen, de weduwe van Bram van
Eeghen: 'In de zomers van 1820 en 1821
ging Pietje met haar gezin naar Den Haag en Scheveningen, waar het zeewater
niet alleen door baden, maar ook door het drinken genezing moest brengen. Het
succes was verrassend en om het zo veel mogelijk te bestendigen werd gezocht
naar een huis in de buurt van Amersfoort, waar de familie Willink (de
schoonfamilie van Bram van Eeghen door zijn eerste huwelijk) woonde, Pietjes
zwager, Hein van Leuvenigh Willink, op Birkhoven buiten was en haar eigen
familie, te Soestdijk, ook niet te ver was. Haar oog viel op een bescheiden
buitenhuis, 'het huisje van Stoetwegen', dat zij toen haar besluit eenmaal
genomen was, ook zo snel mogelijk wilde huren'. *5)
Dit
voorbeeld kan aangevuld worden met veel nieuwe informatie die te vinden is in het
rijke archief van deze welgestelde doopsgezinde Amsterdamse familie ten Broeke.
Te noemen zijn in dit verband Hein van Leuvenigh Willink, makelaar en
commissionair, grondeigenaar en zijn vader Jan ten Broecke Willink. Jan ten
Broecke was zakelijk gezien een partner van Jacob van Kreel, herbergier te
Zeist, en onder andere mede betrokken bij de teelt van mangelwortelen
(suikerbieten) en bij de destijds opkomende bosbouw in Zeist. Via een lid van
dezelfde Zeister familie had Jan ten Broecke bovendien een zakelijk belang bij
een runmolen in Wijk bij Duurstede. In 1812 sloot hij daartoe een
compagnieschap met Zeistenaar Van Kreel. De zaken gingen echter minder goed dan
verwacht en de nasleep ervan heeft deze familie dan toch nog wel enige zorgen
gebaard.
Jan ten Broecke Willink voerde over al deze zaken een uitgebreide
briefwisseling met zijn enige zoon Hein van Leuvenigh Willink en een flink
aantal van die brieven en aanvullende interessante bescheiden bevinden zich in het
uitgebreide (Amsterdamse) Archief van de familie. Daaruit is ook op te maken dat deze tak van de
Willinks zich zakelijk gezien intensief met Amersfoort bezig gehouden heeft.
Het is een prachtig voorbeeld van hoe goede verbindingen en het nodige netwerk hebben
kunnen bijdragen tot een nieuwe welvaart in een stad van het kaliber van Amersfoort.
Jan ten Broecke Willink had zich in 1815 al in
Amersfoort gevestigd en kende de upper ten hier ter plaatse. De familie woonde hier ergens op het Singel. Circa
1821 verhuisde hij met zijn vrouw Aletta van Leuvenigh naar Brummen, maar zijn
nakomelingen van de eerste generatie familieleden zijn Amersfoort aardig trouw
gebleven. Zoon Hein ging zich bemoeien met de Oliemolen aan de Eem en woonde behalve in Amsterdam (Keizersgracht) tussen
1820 en 1830 ook in Amersfoort op de
Langestraat. In de zomer woonde hij zoals iemand van zijn stand betaamt ‘buiten’
en hier in Amersfoort zijn dan ook ook
de meeste van zijn kinderen geboren. Hij woonde eerst op (het oude) Birckhoven,
waar hij blijkens de administratie in het archief Ten Broeke mogelijk het
eerste initiatief nam tot de aanleg en onderhoud van de bossen van dit
landgoed. In 1822 kocht hij bovendien het buitengoed Puntenburg. Hein van
Leuvenigh Willink verkocht in 1826 Birckhoven aan Jan Cock Blomhoff, die eerst een
tijdje op Birkwijk woonde en vervolgens aan de Soesterstraatweg de nieuwe
buitenplaats Birkhoven liet bouwen.
Aletta
van Leuvenigh Willink, een dochter van Hein trouwde in 1846 met de Amersfoortse
notaris Jan de Louter, twee andere dochters
hebben gedurende hun hele leven in Amersfoort gewoond. Zij waren niet
gehuwd en zijn hier ter plaatse actief geweest.
Leden van deze familie
Willink moeten vooral in de jaren twintig en dertig van de negentiende eeuw in
hun rijtuigen vanwege de zaken en het uitgebreide bezoek aan de relaties vele
malen over de Soesterstraatweg hebben gereden en dus het nodige leven in de
brouwerij hebben gebracht. In het Amsterdamse archief, bevinden zich een aantal
rekeningen van de stalhouderij van Jacobus Roelen uit de Koninckstraat, waaruit
blijkt dat deze stalhouderij de nodige
tolgelden had voorgeschoten en de verhuur van extra paarden en rijtuigen in rekening
werd gebracht. Op enkele rekeningen uit 1829 worden in 6 maanden tijd o.a. de
volgende bestemmingen genoemd:
Een paard naar Utregt
(3 maal), met de cales naar Utregt ,
Zoestdijk, Scherpenzeel, Emenes (twee maal), een Franse Wagen naar Amsterdam, een Franse Wagen naar
Hilverzom, een Franse Wagen naar Niekerk, naar Naarden (en (drie
dagen later) dito gehaald met de Franse Wagen van Naarden. Bovendien werd er getoerd
met de Cales over het Hoogeland, een paard ging naar Schraveland . Een paard
naar Niekerk. In totaal wordt er gedurende de genoemde periode 33 keer gebruik
gemaakt van deze stalhouderij. Ze hadden het er maar druk mee.
Teneinde
deze episode van de geschiedenis van de Soesterweg in relatie tot de Oude
Soesterweg af te ronden , maak ik een dankbaar gebruik van een artikel van
Frederik van Cleeff, journalist, gepubliceerd in de Amersfoortsche Courant: ”In no. 38 van deze serie heb
ik meegedeeld, dat de Gemeente 3 september 1907 voor bijna f.60.000 kocht het
landgoed ‘Birkhoven met zijn mooie bossen, landerijen, boerenhofsteden enz. Ik
dien er op te wijzen, dat dit raadsbesluit geenszins was een eerste schrede in
de richting van Gemeentelijke grond-politiek, doch slechts was bedoeld als
prachtige kapitaal-belegging de batige saldi van [...] de gasfabriek. Het koopen
geschiedde uitsluitend met het nooit te veel geprezen doel, aan de stad een
uitspanningsplaats te verschaffen en het zeer mooie bosch te behouden. Het
spreekt vanzelf, dat er aanstonds over werd gedacht, een goeden verbindingsweg
naar "Birkhoven" te maken; want de Soesterweg (zijn officieele naam
was: Naarderstraatweg) stond destijds in kwaden reuk en de Oude Soesterweg,
waaraan toen nog geen enkel huis stond, was weinig meer dan een zandpad, vol
kuilen en gaten. Wel werd er aanvankelijk over gedacht laatstgenoemden weg door
valiede gesteunden van het burgerlijk Armbestuur te doen verharden, doch dit
plan werd niet tot uitvoering gebracht. (NB De Oude Soesderweg tot aan de
Borstraat werd bij besluit van 01-02-1913 verhard”.