Foto Roanne Woldendorp 08-04-2011. Zicht op de Eem vanaf de Houtzagersbrug
bij de Kwekersweg. Wat nu de Kleine Koppel genoemd wordt, daar begon vroeger al het
Jaagpad.
Een volwaardige route langs de Eem
12
november j.l. was er een discussie in de gemeenteraad over het nieuwe bestemmingsplan
van Kop van Isselt - deel 1. Het ging daarbij over een strook grond verderop langs
de Eem in de bocht bij Warner Jenkinson (de War). De vraag was aan de orde, of
het nog mogelijk is “om
in het plan een ruimtelijke reservering op te nemen voor een fiets-/voetpad,
zodat de ruimte behouden blijft om op termijn een aantrekkelijke doorgaande
verbinding te creëren voor fietsers en voetgangers langs de Eem.” Reservering van een klein deel van
zijn grond voor dit doel komt eigenaar Rovase niet goed uit. De raad, wil echter
wel een goede voorziening. Wethouder Janssen heeft nu toegezegd om de raad te
informeren over de aanpassing die tot stand is gekomen in afwijking van het
plan waarmee de selectieprocedure indertijd door Rovase is gewonnen. Dit
betekent tevens dat het ter inzage leggen van dit ontwerpbestemmingsplan Kop
van Isselt nog even moet wachten. Ook worden er nieuwe gesprekken
gevoerd en zal ondergezocht worden wat er nodig is om toch een volwaardige
route langs de Eem te kunnen realiseren.
Schets: Tom de Wit. Het nieuwe pad langs de Eem. Situatie, zoals aangeduid in
het stuk dat in de gemeenteraad ter sprake is geweest. Links de Koppelpoort. De
rode lijn geeft het pad weer zoals de indieners van het amendement het pad voor
zich zien: een fiets/wandelpad langs de Eem, geïnspireerd op het oude jaagpad
van Amersfoort richting Soest. In de bocht van de Eem, is een schets afgebeeld
van het nieuwe complex dat Rovase daar wil gaan bouwen.
Tijd brengt misschien wel raad. De vertraging is een goede aanleiding om juist nu eerst nog eens te kijken naar de geschiedenis van dat jaagpad.
Een ‘treckpad’ voor de scheepsjagers
Het
ontstaan van trekpaden in het waterrijke Nederland hangt samen met de opkomst
van het vervoer over water van personen en van goederen. Vanaf de zeventiende
eeuw is er zo geleidelijk aan een heel netwerk van trekvaarten en trekpaden
ontstaan. Bij het voorttrekken van de schepen langs de vele waterwegen
die Nederland telt, werd doorgaans
gebruik gemaakt van paardenkracht. De scheepsjager had voor zijn paarden een
pad nodig om langs de oever te kunnen lopen.
De kade langs de Eem die nu bekend staat als de Kleine
Koppel vindt dan ook haar oorsprong in de aanleg van het jaagpad langs de Eem.
Aangenomen kan worden dat dit jaagpad al is aangelegd in de zestiende eeuw. Het
eerste stuk van het traject liep vanaf de Koppelpoort langs de linkeroever van
de Eem naar de Grote Melm in Soest. Daar
konden de paarden met het wagenveer worden overgezet. Aan de overkant ging het
jaagpad verder door tot aan de monding van de Eem. Vermeld dient te worden dat Amersfoort
wel toestemming moest hebben van de verschillende grondeigenaren om van het pad
langs het water gebruik te mogen maken.
Voor dit recht van overgang werd dan ook door het stadsbestuur jaarlijks
een vergoeding betaald aan de eigenaren van de grond.
Ter oriëntatie – zo zag het er vroeger
uit
Om ons goed
voor te kunnen stellen hoe het vroeger uitzag in de Eemhaven is deze gravure
van Paulus van Liender een voortreffelijk hulpmiddel. De prent is indertijd in
opdracht gemaakt om te dienen als illustratie in de “Beschryving der stad Amersfoort”, van de Amersfoortse
geschiedschrijver Abraham van Bemmel. Dit boek is in 1761 uitgegeven. Op de
gravure is een 18de eeuwse trekschuit afgebeeld. Links van het
midden, aan het einde van de Eem
bij de Koppelpoort, is de drukke ‘Veerkaai’ weergegeven. Aan de
rechterzijde (de linker Eemoever) overheerst nog het landelijke gebied. Zie ook
de schuin aflopende wallekant. Daar is anno 1759 onvoldoende plaats om op comfortabele wijze aan te meren
en goederen in en uit te laden. Aan die kant van de Eem liggen in 1761 nog de
playsirtuinen van de rijke luyden uit de stad.
Ietsje verder weg voorbij het obstakel dat oogt als een toegangspoort
naar een tuin is zelfs nog het trekpaard te zien waarmee de trekschuit
voortgetrokken wordt. Nog verder staat daar
rechtop ‘de Hand’, de paal die de plaats aangeeft waar de zeilschippers volgens
de ordonnantie bij aankomst hun zeilen moesten strijken. Aan de overkant van de
Hand staat aan de kade het pakhuis de Spijker. Deze ‘Koornspijker’ en het naastliggend woonhuis was
destijds eigendom van de welgestelde brouwersfamilie Van Lielaar. Links van het pakhuis lag de grens tussen
Amersfoort en Hoogland. *1)
De
Spijker, zoals dit pakhuis honderd jaar eerder is afgebeeld op het grote
Stadsgezicht van Matthias Withoos. Rechts van het pakhuis begint de
Veerkay (schilderij museum
Flehite, detail)
Abraham
van Bemmel gaat in zijn ‘Beschryving’ uitvoerig in op de Veerkay en de gang van
zaken bij de toenmalige beurtschipperij.
De beurtschepen vertrokken vanaf de Veerkade bij de Grote Koppel. Vermeldenswaard
is dat er een perceel aan de kant van de Kleine Koppel ligt dat in de transportakten van Amersfoort
aangeduid wordt met ‘Jagersweide’. De
naam doet al vermoeden dat op het
genoemde weiland de trekpaarden, na het zware trekwerk door de scheepsjagers
werden uitgespannen, gevoederd en gestald.
Plattegrond Amersfoort en omgeving 1823 (detail, bewerking v.d. Neut 1957 - archief Eemland). Op de hierboven weergegeven kaart die gemaakt is voor het kadaster is later zorgvuldig de toenmalige situatie met de namen
van huizen, percelen en eigenaren aangetekend. Op
deze kaart is ook de grens tussen Hoogland en Amersfoort aangegeven.
Ter hoogte van het pakhuis dat aan het water ligt, buigt de grens zich af van de Eem. Het pad langs de oever aan de overkant werd benut als jaagpad en
liep door tot aan de Grote Melm in Soest. De hiervoor genoemde Jagersweide staat nauwkeurig op de
kaart aangegeven. Ook het perceel D 77 moet daartoe gerekend worden. Het
Vierkantje ten oosten van de Jagersweide is thans Rohm
& Haas. Het pad langs de Eem heeft op de kaart geen naam, maar wordt aangeduid met: 'de Stad Amersfoort'. In die tijd werd dit gebied doorgaans aangeduid met de omschrijving: "buiten de Kleine Koppel".
Om de beurt varen
Abraham
van Bemmel meldt dat in 1572 acht veerschippers van de stad op Amsterdam
en ‘wederom’ terugvoeren, In het jaar daarop waren het er al twaalf en weer later kwamen er nog eens
twee beurtvaarders bij. Deze laatste twee hadden Amsterdam als thuishaven. Ten
slotte volgt dan ook nog een mededeling over de vertrektijden uit die
tijd. ‘Deze Veerschepen varen des
morgens ten zeven uuren van de Veerkay af naar Amsterdam.’
Aan de Veerkay moet het in die jaren een drukte van jewelste
zijn geweest. De scheepsjagers stonden met
hun paarden aan de jaagpadzijde te wachten om de lijnen op te vangen. Interessant
is ook dat de beurtschippers volgens de regels die door het gildebestuur waren
vastgesteld eerst bij de Koppelpoort met elkaar ‘om de beurt’ moesten dobbelen en zo onderling met elkaar moesten regelen
wie wanneer aan de beurt was om met zijn beladen schip te vertrekken naar
Amsterdam of naar één van de andere steden in Holland of elders in het land. In
de Koppelpoort was boven de Waterpoort een kamer van het Schippersgilde. Een andere
ruimte in het gebouw werd gebruikt door het Dragersgilde.
Uithangbord
Dragersgilde, (collectie Museum Flehite). Een replica van dit uithangbord van het Dragersgilde hangt
aan de Koppelpoort.
Gilderegels
betreffende de beurtvaart
Veel regels van het gilde zijn terug te vinden in de
resolutieboeken van de stad. Ze werden ook opgetekend in de ‘puntboeken’ van
het gilde. Sommige regels geven een aardige indruk van hoe het er aan toeging
in Amersfoort. Zoals in onderstaande,
waarin aanwijzingen worden gegeven hoe het er aan toe moest gaan bij het dobbelen om de beurt. *2)
Van ‘t schippersgilde,
aan regeerders van Amersfoort
Dat de verzoekers de
klachten van de kooplieden en passagiers over de wanorde bij het aankomen en
wegvaren van haar beurtschepen zoveel als mogelijk is zullen trachten te
voorkomen. In het gilde is daarom het puntboek van het gilde nauwkeurig
onderzocht. Dit heeft geleid tot de volgende verbeteringen:
o
Dat van nu
af aan de schippers die aan de beurt zijn om met hun schepen in compagnie te
varen, verplicht zijn om op de donderdagen om één uur, of uiterlijk op
vrijdag om 8 uur binnen de Spijker te zijn op poene als bepaald in artikel 50
van het poinctboek.
o
Dat ook de kaaij niet zonder aangelegd
veerschip mag blijven, maar dat zodra het laatste veerschip daar is weggevaren
terstond het volgende schip er weer moet aanleggen. (Wie aan de beurt is, maar
te laat aanlegt, krijgt boete!)
o
Dat ook niemand op dinsdag als het om de
vrijdagbeurten gaat om de buitenvrachten mag spelen, op poene van 25 gulden.
o
En dat geldt
ook als er gespeeld wordt om een buitenvracht die niet te maken heeft met de
beurt op Amsterdam en als die andere beurt gewonnen is mag de schipper niet
meer meespelen, ook niet na de tweede beurt, ook niet bij de derde enzovoort,
tot aan de laatste toe, ‘zulks’ dat ieder die een beurt gewonnen heeft moet
stoppen met het meespelen net zo lang totdat ieder zo’n vracht heeft gewonnen.
o
Dat ook
niemand om vrachten mag meespelen, tenzij zijn schip leeg aan de wal ligt,
zonder onderscheid van goederen, op straffe van verbeurte (boete).
Foto
archief Eemland, jaren ‘twintig. Toen paarden aan de
Eem nog heel gewoon waren. Grote Koppel ter hoogte van de voormalige Veerkade. Het
zoontje van schipper Van den Heuvel houdt het paard aan de teugels. Aan de
overkant van water het pakhuis van Gerritsen en rechts daarvan (aan de overzijde van de Eemstraat) de Stoomolieslagerij van Van Nieuwenhuizen.
Daarnaast de voormalige oliemolen die in die jaren alleen nog als pakhuis werd
gebruikt.
De Jagersweide
Amersfoortse schippers sloten op 2 januari 1749 een contract
bij de notaris waarbij zij afspreken met Aert van Snellenbergh uit Eembrugge
dat Aert voor de eerstkomende 6 jaar de jagers en de paarden zal leveren die
zij nodig hebben voor al hun veerschepen die zij in het veer hebben. Bij het
sluiten van dit contract werd tevens verklaard dat Snellenbergh de Jagersweide kon gebruiken: “'t weyland
rondom de schuur, gelegen even buyten de kleyne Koppelpoort in de vrijheyd
deser stad, met de paardestal, de haverkist, de hooysolder en 't afdak om in te
woonen”. Het contract werd gepasseerd
buiten de Grote Koppelpoort, mogelijk in het Schippersveerhuis, dat daar net
buiten de poort lag.
In
1798 zijn de gilden in Nederland officieel opgeheven maar toen moesten er
natuurlijk nog allerlei zaken geregeld worden. Dat ging niet van de ene op de
andere dag. De Jagersweide is in 1816 door
de schippers voor 800 gulden verkocht aan de tabaksplanter Jan van Nimwegen. De
omschrijving van het perceel luidde toen “ Een
hoek bouw, weiland en bosch groot ruim
een en een half morgen met een Schuur en twee woningen daar op staand, gemerkt
Br. Nummer 595, gelegen in de Gemeente van Amersfoort buiten de
Koppelpoort daar aan de ene zijde de weduwe Gouddoever en aan de andere zijde de weduwe van den Bogaard
naast gelegen zijn”. (De weduwe van den Bogaard was toen de
eigenares van de oliemolen!). Van
Nimwegen verkocht de Jagersweide in 1822
weer door aan de steenrijke Theodorus Johannes van Lilaar, die in dat
zelfde jaar ook eigenaar van het buitengoed Randenbroek was geworden.
De Eem gezien
vanaf de zandhopen. ( N. Berkhout
1841 – museum Flehite). Aangezien de Erdal-Prodentfabriek in 1936 nabij de Zandhopen en op het terrein van de Jagersweide
is gebouwd, lijkt het zeer aannemelijk dat de schilder Berkhout op dit doek de
Jagersweide heeft afgebeeld. Het gebouw met het koepeltje iets links van het
midden is mogelijk een afbeelding van het buitentje
Eemzicht ofwel de voorganger van dat buiten, (dat op het perceel van het Vierkantje is opgetrokken –zie de hiervoor
afgebeelde bewerkte kadasterkaart van Van der Neut). Dit Eemzicht is later
opgenomen in het complex van Rohm & Haas (de Zeepfabriek).Door de bocht
heen - iets verder weg- aan de overkant van
de Eem, is de 19e eeuwse
versie van pakhuis de Spijker te zien.
De Stoomlucifersfabriek, op de locatie van het
latere Warner Jenkinsoncomplex (afb. circa 1881) Op de grens van het complex
met het jaagpad staat een eenvoudig hek. Deze
Stoomlucifersfabriek, van Beuker en Van der Valk, die in 1881 gebouwd is in de
bocht van de Eem kan beschouwd worden als het oudste industriële erfgoed van
Amersfoort buiten de Koppelpoort. De overeenkomst met de huidige situatie ter
plaatse is nog goed aan te wijzen. Het complex met aanlegsteiger voor de
schepen die de goederen af- en aanvoeren, staat op deze prent breed
toegankelijk met het front gericht naar de Eem. Links de directiewoning die bij
een latere verbouwing is gesloopt. In het midden een (op)stal aan het water,
tegenwoordig bekend onder de naam Laboratoriumgebouw. Verderop en meer naar
achteren, (aan de overkant van de binnenplaats)
een deel van het complex zoals het ook nu nog in 2019 er bij staat,
behalve dan dat bij een verbouwing in 1889 op een deel van het gebouw een
verdieping er bovenop is geplaatst. Voor het ontwerp tekenen vader en zoon G.B.
& A. Salm, dezelfde architecten die al eerder in 1871 ook de Phoenixfabriek
aan het Smallepad ontworpen hebben.
Een overtreding van de wet
In het begin
van dit artikel is verslag gedaan van de discussie in de gemeenteraad over de
vraag of het mogelijk is om ruimte te reserveren om in de toekomst een
fiets/wandelpad aan te kunnen leggen langs de Eem. Dat speciale onderwerp is tevens aanleiding
om aan het slot van dit artikel nog even in te zoomen op een overtreding van de
wet in de geschiedenis van het jaagpad
In het archief Eemland
bevinden zich nog stukken waaruit blijkt dat de opvolger van de
Stoomlucifersfabriek, namelijk Farbwerke
Pick, Lange en Co in 1889 een stevige verbouwing heeft doorgevoerd. In
het jaarverslag van de gemeente Amersfoort van dat jaar staat vermeld dat de
fabriek van aniline-verfstoffen van Pick, Lange & Co wat de gebouwen
betreft, bijna met de helft is vergroot, “wat noodzakelijk was geworden door
uitbreiding van het debiet”. In het archief bevindt zich nog een kopie van de
gerechtelijke uitspraak waarin de drie partijen zowel Pick Lange & Co als
nog twee andere bedrijven die bij de
bouw van de muur betrokkenen waren ieder veroordeeld zijn tot het betalen van
een boete van 25 gulden, omdat ze zonder daarvoor een vergunning aan te vragen
een muur hebben laten metselen om het fabriekcomplex af te scheiden van de Eem.
Als reden wordt aangevoerd dat de muur
zonder vergunning is aangelegd op grond
van het Jaagpad, of zoals het in de
uitspraak staat: “is gebleken, dat de op
de plaats waar thans de in deze bedoelde muur staat, voor het bouwen daarvan
ene afrastering van palen en ijzerdraad aanwezig was terwijl uit de
bezichtiging der kaart den Rechter is gebleken, dat de kortste afstand tusschen
den stal en de Eem op de kaart bedraagt ongeveer 6 meter, dat dit echter naar
het oordeel van den Rechter geen aanleiding geeft om het bewezen feit niet
strafbaar te verklaren”. 3*)
Verwezen wordt dan nog naar de strafbaarheid op grond van “art. 7 van het XXVIII van de ordonnantie
des eaux et forêts du mois d’ Aout 1669” etc. Het betrof hier een zogenaamde erfdienstbaarheid ten algemenen
nutte. 4*)
Vrome wens contra harde
werkelijkheid
Ach,
misschien is het alleen maar een vrome wens om te durven hopen dat het in de
toekomst toch nog eens mogelijk zal zijn om het historische jaagpad als uniek
Amersfoorts erfgoed weer in ere te herstellen. Maar afgezien daarvan is het een
interessante vraag of de verplichting tot erfdienstbaarheid op grond van “art. 7 van het XXVIII van de ordonnantie des
eaux et forêts du mois d’ Aout 1669” inclusief de eventuele aanpassingen van
die wet in de 19de eeuw nog steeds rechtsgeldig is. Daarbij roept ook
de huidige kadastrale kaart van het gebied een nieuw vraagteken op. Op de kaart
die in 2015 door het kadaster is afgegeven staat namelijk wel de grens van het
oorspronkelijke Jaagpad op het huidige Rovaterrein aangegeven, maar niet meer -
in aansluiting daarop –de grens op het
naastliggende terrein. Zou dat komen omdat de betreffende strook van het
Rovaterrein nog wel nadrukkelijk eigendom van de gemeente is, terwijl de gemeente
Amersfoort met de verkoop van het naastliggende terrein nu ook haar recht op
het Jaagpad heeft verspeeld?