Henk Sneevliet, een onverbeterlijke wereldverbeteraar
Het is een zonnige zondagmiddag in 2020. De vogels klinken luid in de bossen rondom Kamp Amersfoort, waar in de Tweede Wereldoorlog zeker 47.000 Nederlanders voor korte of langere tijd geïnterneerd zijn geweest. In de directe omgeving van het kamp hebben de Duitsers zeker 350 gevangenen gefusilleerd. Enkelen van hen zijn na al die jaren nog steeds niet teruggevonden. Het is tussen 1941 en 1945 een gruwelplek waar honger en mateloos geweld de dagen kleuren.
Ruim driekwart eeuw later is van die verschrikkingen van destijds vrijwel niets meer zichtbaar. De barakken en het prikkeldraad zijn verdwenen. Er staat slechts een wachttoren en een kleine herinneringsruimte. Daar pal achter staat nu gelukkig wel een nieuw en indrukwekkend museum, dat open is voor het publiek, al wordt het pas na de zomer officieel geopend.
Over de smalle Loes van Overeemlaan, vernoemd naar de dame van het Rode Kruis die in de laatste jaren van de oorlog het lot van de gevangenen probeerde te verlichten, komt op deze zondag een kleine bus gereden. Het zijn medewerkers van de Chinese ambassade in Den Haag.
Het is bepaald niet de eerste groep belangstellenden uit ‘Het Rijk van het Midden’. Steeds vaker weten Chinezen de weg naar Kamp Amersfoort te vinden, of het nu handelsdelegaties of geschiedkundige geïnteresseerden betreft. Hun belangrijkste doel? De plek te bezoeken waar de nazi’s Henk Sneevliet en zijn kameraden op 13 april 1942 hebben gefusilleerd. Want de man die honderd jaar geleden, onder zijn bijnaam Maring, een vooraanstaande rol speelde in de communistische internationale en als een van de eersten de talenten van de jonge communist Mao Zedong herkende, heeft in Kamp Amersfoort zijn einde gevonden.
Als het aan de Duitsers had gelegen, had de aarde nabij Kamp Amersfoort het stoffelijke overschot van Sneevliet nooit meer vrij gegeven. Het had een anoniem en onontdekt massagraf moeten worden. Gelukkig liep dat anders, maar daarover later in dit verhaal meer.
Op deze zonnige dag leggen de ambassademedewerkers een grote belangstelling aan de dag. Met ernstige gezichten nemen ze alle informatie van de gids tot zich, die in het Engels vertelt over de ontberingen, de honger, het sadistische geweld. De weerzin tegen dit soort gevangenenkampen, waar de mens degradeert tot een nummer, is universeel, zo blijkt ook nu weer.
Om bij de executieplaats van Sneevliet te komen maken de gasten een wandeling vanaf het monument van de Stenen Man, een aangrijpend standbeeld waarvoor oud-gevangenen ooit het geld bijeen hebben gesprokkeld. Vanaf daar gaat het door het bos, tot even buiten de grenzen van het oude kamp. Daar, onder de berken-, eiken- en dennenbomen, staat sinds enige jaren een klein gedenkteken waarop te lezen valt dat hier het leven uit Sneevliet en zijn vrienden werd geschoten. Als je niet weet waar het zich bevindt, zul je het niet vinden.
De Chinese bezoekers staan stil bij de fusilladeplek. Er zijn geen zichtbare emoties, maar de stille, ingetogen belangstelling getuigt van respect voor deze man, die op zijn eigen wijze een bijdrage heeft geleverd aan de geboorte van de communistische partij in China. ,,Maling heeft een plek in onze collectieve herinnering verdiend’’, fluistert één van de gasten met zachte stem. Niemand weerspreekt hem.
Vergeten plek
Dat de Chinese gasten hier kunnen staan, op deze beladen plek, is niet vanzelfsprekend. Decennialang is het een vergeten plek geweest, door de natuur overwoekerd. Zonder enig herdenkingsteken.
Dat heeft alles te maken met ‘herrijzend Nederland’, zoals de periode na de Tweede Wereldoorlog in dit land vaak is omschreven. Na de crisis van de jaren dertig en de verschrikkingen van de oorlog snakken de Nederlanders naar een gewoon leven. De getuigenissen van de oorlog worden opgeruimd. Niet meer achteruit maar vóóruit kijken. Het zijn de jaren van de wederopbouw. De herinnering aan de oorlog verdwijnt uit het straatbeeld. Figuurlijk maar zeker ook letterlijk. Dat geldt in extremis voor Kamp Amersfoort. In de jaren vijftig wordt barak na barak afgebroken, de restanten van het Kamp worden weggebulldozerd. Als offers aan het geloof in de vooruitgang. Wat daarbij voor een versnelling zorgt, is dat vanaf de jaren zestig de economie aantrekt en de mensen in Nederland steeds meer te besteden krijgen. De armoede verdwijnt. Alle Nederlanders krijgen vanaf 1956 op de dag dat ze 65 worden AOW, een ouderdomspensioen.
Naast een dikkere portemonnee brengen de jaren zestig ook rock ‘n’ roll en individuele vrijheid. De naoorlogse generatie – de zogenoemde babyboomers – neemt het heft in handen. De beklemming van de oorlog verwatert tot een verhaal van de oudere generaties.
Het besef verdwijnt dat Kamp Amersfoort in de oorlogsjaren een gruwelijke plek is, een ‘Durchgangslager’ dat in onmenselijke wreedheid kan wedijveren met Duitse concentratiekampen. Steeds minder Nederlanders lijken zich voor de oorlogsjaren te interesseren. Op het terrein van het voormalige kamp verrijzen bijvoorbeeld opleidingsgebouwen van de politie. Of nog erger: met instemming van de autoriteiten verschijnt er zelfs een golfbaan met achttien holes. Op dezelfde plek waar tijdens de oorlog met mensenlevens werd gesold, slaan recreërende Amersfoorters sinds 1985 gemoedelijk een balletje op golfbaan De Hoge Kleij.
Pas in het laatste kwart van de twintigste eeuw ontstaat er weer meer interesse in de oorlogsgeschiedenis. De nationale tv toont steeds vaker documentaires over de oorlog, en er is een golf aan romans en films met de oorlog als onderwerp. Dat geldt ook voor Amersfoort waar allerlei partijen opstaan om op de plek van het Kamp een gedenkplaats in te richten, met een klein museum en enkele bewaard gebleven spullen, waaronder de laarzen van de gehate kampcommandant Berg. In het jaar 2000, dus 55 vijftig jaar na het einde van de oorlog, wordt dit bescheiden gebouw geopend. Vanaf dan geldt Kamp Amersfoort als een Nationaal Monument. Een erkenning waar het ruim een halve eeuw op heeft moeten wachten.
In de 21ste eeuw heeft het verlangen om stil te staan bij de oorlog in Nederland steeds meer thermiek gekregen. De Tweede Wereldoorlog geldt onderhand als de belangrijkste toetssteen voor goed en fout: een belangrijk moreel kompas voor de Nederlandse samenleving.
Kamp Amersfoort speelt daarin een belangrijke partij omdat in tienduizenden Nederlandse families de herinnering aan het Kamp nooit is opgedroogd. Om die reden is er nu ook een fonkelnieuw museum. Hierin wordt aan de hand van tien bijzondere levens het verhaal van Kamp Amersfoort verteld. Eén van de uitgelichte personen is Henk Sneevliet.
Vuurpeloton
Over het bijzondere en roerige leven van Henk Sneevliet valt veel te vertellen. Omdat we met dit verhaal toch al in Amersfoort zijn, beginnen we met het einde van zijn leven: de Duitse kogels die in april 1942, net buiten Kamp Amersfoort, hem het leven ontnemen.
Twee jaar eerder, kort na de Duitse inval in Nederland, op 10 mei 1940, voelt Sneevliet de bui al hangen. Hij duikt direct onder. Politiek gesproken liggen zijn jaren van roem dan al enige jaren achter hem, maar aan strijdbaarheid heeft hij nog weinig ingeboet, zo valt ook te lezen in Sneevliet, rebel dat zijn schoonzoon Sal Santen in 1970 heeft geschreven. ,,Ik wou alleen maar zeggen dat de revolutie geen stukwerk is, maar een karwei voor het hele leven,’’ zo stelt Sneevliet, kort voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. Ook nu hij eind vijftig is, gaan bij Sneevliet strijdbaarheid en realiteitszin nog altijd hand in hand: over de ware intenties van de Duitse bezetter maakt hij zich geen illusies. Hij weet dat de nazi’s communisten naar het leven staan en hij neemt geen enkel risico. In de onderduik zwerft Sneevliet van vriend naar vriend. Samen met zijn vrouw Mien en voorzien van een baard.
Zo houdt hij het bijna twee jaar vol om uit de handen van de nazi’s te blijven. In het voorjaar van 1942 grijpen de Duitsers hem alsnog. Zijn kleine communistische cel wordt opgerold nadat een hunner het verzetsblaadje Spartacus bij een NSB-er had bezorgd die ermee naar de Duitsers was gestapt. Met in totaal zeven medestanders belandt hij in een Amsterdamse gevangenis. Op 9 april 1942 spreekt het Duitse Obergericht in Amsterdam zich uit. Ze worden allemaal ter dood veroordeeld. ‘Door de Kogel’, zo gebiedt Staatsanwalt ‘Herr Dokter’ Koblitz. De hoogste nazi in Nederland – de Oostenrijker Arthur Seyss-Inquart – wijst een verzoek tot gratie af.
Een van de gearresteerden pleegt op 12 april zelfmoord in zijn cel. De overige zeven worden later die dag overgebracht naar Amersfoort, waar het vonnis moet worden voltrokken.
De Duitsers beweren overigens dat de vrouwen van de acht veroordeelden na voltrekking van het vonnis worden vrijgelaten. Dat gebeurt niét. Mien Sneevliet, Jannie Schriefer, Trien de Haan en Jel Witteveen worden naar het Duitse vrouwenconcentratiekamp Ravensbrück overgebracht, waar ze pas in 1945 hun vrijheid herkrijgen.
Over de laatste momenten van Sneevliet zijn verschillende bronnen te raadplegen. Op 18 oktober 1945, een half jaar na de bevrijding van Kamp Amersfoort en 3,5 jaar na de fusillade, verklaart kampcommandant Karl Peter Berg, die in 1949 voor zijn oorlogsmisdaden de doodstraf krijgt, wat hij zich herinnert.
Berg is in 1942 overigens nog geen kampcommandant maar ‘slechts’ Hauptscharführer. ,,Op 12 april komen ’s avonds om 6 uur zo’n twintig man van de Ordnungspolizei uit Amsterdam. Zij hebben zeven gevangenen bij zich die in de bunker worden opgesloten. Dezelfde avond verschijnen er ook leden van de rechterlijke macht in het kamp. Eén van hen vertelde aan de zeven veroordeelden dat ze ter dood zouden worden gebracht. De volgende ochtend moet ik ze naar de plek begeleiden. Daar waren reeds twintig leden van de Schützpolizei, vermoedelijk uit Amsterdam. Ik zag dat men reeds een kuil had gegraven waarnaast de gevangenen stonden opgesteld. De rechter las nogmaals het doodvonnis voor. Hierna werden de gevangenen aan palen vastgebonden en nadat het vuurpeloton was aangetreden werd het bevel tot vuren gegeven. Enigen van hen kregen nog een genadeschot.’’
Het zijn de naoorlogse herinneringen van een Duitse kampcommandant. Kort en zakelijk, het betrof immers de vijand.
In soortgelijke zin citeert gevangene Dirk Willem Folmer een Duitse bewaker aan wie hij gevraagd had wie de nieuwe gevangenen waren. ,,De nieuwen, dat zijn gevaarlijke kerels. Het zijn communisten, die we moeten vernietigen.’’
Veel indringender is het relaas van gevangene Pieter Pluyter, gevangene nummer 15. Een uitgebreid citaat. ,,Meestal zat ik alleen in de bunker. De andere zeven cellen waren leeg. Op zondag 12 april werd ik uit mijn slaap opgeschrikt door SS-gedaver. Hollandse SS onder Duitse leiding. Het was ongeveer 9 uur ‘s avonds . Van alle zeven cellen werden de deuren losgegooid en werd een strenge bewaking ingesteld. Dubbelposten binnen en buiten. (…) Als je hard schreeuwt kan je directe buurman je verstaan. En één van de gevangenen zei: ‘Voor de oorlog zocht de Nederlandse regering mij en na 15 mei de Duitse. Als ik niet in het ziekenhuis was beland hadden ze me nooit gevonden.’ En toen de prachtstem van Sneevliet: ‘Mannen wij zijn er trots op, dat wij de eersten in Nederland zijn die door een rechtbank zijn veroordeeld voor de zaak van de Internationale. En die hiervoor moeten sterven.’’
Allen mochten een gratieverzoek tekenen, maar dat werd afgewezen, zo kregen ze ’s morgens om 06.00 uur te horen.
,,Sneevliet vroeg aan de Duitsers of ze hand in hand gefusilleerd mochten worden. Dat werd afgewezen. Uw handen worden op uw rug gebonden, zo kregen ze te horen. Het verzoek om zonder blinddoek te mogen sterven werd wel toegestaan.
Sneevliet vroeg of hij als laatst zou mogen sterven. ‘Niet waar makkers, dat recht komt mij toe als jullie oudste. Ik was toch jullie leider?’’’
Sneevliet had sowieso nog weinig aan zijn retorische gaven ingeboet, zo blijkt uit de weergave van Pluyter. ,,Toen ik jong was en in de beweging begon, zei mijn pastoor tegen me: jong, je mag je gang wel gaan, als je je geloof maar behoudt. Welnu, ik heb de strijd gestreden en het geloof behouden. Het geloof in de zaak van de Internationale.’’
Pluyter heeft deze herinneringen na de oorlog te boek gesteld en er is geen andere getuige in de bunker op dat moment. Hoewel het krap moet zijn geweest meent Pluyter zich te herinneren dat op een gegeven moment de zeven in één cel van 90 cm bij twee meter zijn ondergebracht. ,,Toen zongen zeven mannen een uur voor hun dood uit volle borst ‘de Internationale’. Wat een melodie en wat een woorden. Ik schaam me niet dat ik huilde. Toen ik later zelf ter dood was veroordeeld was ik niet meer ontroerd dan door dit mooie moment. Daarna vroeg een der aanwezigen stilte en werd een katholiek gebed opgezegd. De wachtmeester vond dit alles goed.’’
Pluyter ondertekent deze naoorlogse ontboezeming met no. 15 P.D.A., het nummer dat hem bij intrede in het Kamp was gegeven. De gevangenen in Amersfoort hadden namelijk geen naam, enkel een nummer.
Na de oorlog verklaart overigens ook SS-Schütze Willy Engbrocks, een ‘goede’ Duitser in het Kamp, dat de zeven mannen ‘onophoudelijk’ de Internationale zongen.
Om twintig over negen klinkt op 13 april 1942 het eerste salvo. Naast de 59-jarige Sneevliet sterven ook Willem Frederik Dolleman, een bakker van 47; Jan Edel, een bakker van 34; Cornelis Hermanus Gerritsen, een krantenbezorger van 36; Gerrit Jan Koeslag, een vertegenwoordiger van 37; Abraham Menist, een vakbondsman van 45; Jan Schriefer, een elektromonteur van 36 en Rein Witteveen, een drukker van 48.
In de eerder gegraven kuil verdwijnen de lichamen van de gefusilleerden. Ook het lichaam van Cor Gerritsen, die een dag eerder zelfmoord had gepleegd, wordt erbij gelegd.
Het pas gedolven graf ligt een eindje buiten het kamp, in een bos met veel laag struikgewas. De Duitsers zullen hebben gedacht dat het nooit getraceerd zou worden. Temeer daar Amersfoorters er wel voor waakten om in de buurt van het Kamp te komen, te bang om de toorn van de Duitse bezetter over zich af te roepen. De vrouw van boswachter Herinkhuizen is echter minder bang uitgevallen. Als zij ’s morgens geweerschoten hoort, vertelt ze dat ’s middags aan haar man. Die gaat in alle omzichtigheid aan het werk. Hij vraagt eerst aan Duitse bewakers wat er is gebeurd. Zo hoort hij dat het om zeven mannen gaat, die zijn geëxecuteerd. Hij hoort ook dat oud-Kamerlid Sneevliet vlak voor de kogel nog provocerend ‘Heil Moskou’ roept naar het executiepeloton. Als kenner van het gebied kost het hem daarna niet al te veel moeite om de plek terug te vinden. Hij vindt er een groot pas gedolven graf, zeven houten palen (waaraan de gevangenen waren vastgebonden), en geweerhulzen. Hij prent zich de plek goed in.
Jaarlijkse herdenking
Op 19 april 1945 verlaten de Duitsers Kamp Amersfoort, dat ze overdragen aan het Rode Kruis. De Canadese bevrijders zijn in aantocht en de kampbewakers blazen de aftocht. Veel van hun administratie wordt op de valreep vernietigd.
Door de oplettendheid van twee boswachters, onder wie Herinkhuizen, worden veel graven van gefusilleerden teruggevonden. Zo legt de Dienst Identificatie en Berging op aanwijzing van oud-kampbewaarders en de boswachters ook het graf bloot van Sneevliet en zijn medestrijders. Het is dan 19 juli, ruim drie jaar na de executie.
Met behulp van gebitsidentificatie en herkenning van de gevonden kleding door de echtgenotes is op 25 september in Amersfoort de identiteit van de acht vastgesteld. Vanwege de vergaande staat van ontbinding worden er geen foto’s gemaakt.
De acht mannen worden geëxhumeerd en naar het crematorium van Velsen overgebracht, waar ze worden gecremeerd. Bizar detail is nog dat van Gerrit Jan Koeslag het hoofd ontbreekt. Een verklaring is hiervoor nooit gevonden.
Nabij het crematorium, op begraafplaats Westerveld, is in 1946 een monument – met daarin de urnen met hun as – onthuld. Daar vindt sindsdien jaarlijks op 13 april een herdenking plaats, om de gevallen kameraden te herdenken.
Na de opgraving van de stoffelijke overschotten in juli 1945 raakt de executieplek andermaal in vergetelheid. Zo’n 65 jaar krijgt de natuur de tijd om alle sporen voorgoed uit te wissen. Toch gebeurt dat niet. Dankzij vrijwilligers van Kamp Amersfoort wordt in het najaar van 2009 de plek voor de tweede keer teruggevonden. Daarover straks meer. We gaan nu eerst naar zondag 13 mei 1883, de dag waarop Hendricus Josephus Franciscus Marie Sneevliet wordt geboren.
Het is die dag nogal kil. In Rotterdam stijgt het kwik op deze meidag niet verder dan een graadje of twaalf en het miezert. Het zondagskind wordt geboren in de wijk Crooswijk, in een arm katholiek gezin.
Honger en armoe
De haven van Rotterdam groeit snel in die dagen en de vooruitgang vraagt veel van de mensen. Honger en armoe kom je overal op straat tegen. Tussen 1880 en 1900 explodeert de stad van 160.000 naar 315.000 inwoners. De snelle industriële ontwikkeling van het Duitse achterland, het Ruhrgebied, is hierbij de motor. Vooral vanuit het arme boerengebied in Brabant trekken gelukszoekers massaal naar de snel groeiende havenstad. Dat geldt ook voor de familie van Henk. Zijn vader Antonie probeert aan de Maas als sigarenmaker een bestaan op te bouwen. Het is sappelen geblazen. In slecht ontluchte huizen en met zelden genoeg te eten sterven er velen in het Rotterdam van die dagen. Henks moeder Hendrikje Macklenbergh is het harde Rotterdamse leven evenmin gewassen. Ze overlijdt aan tbc als Henkie drie is. Zijn vader vindt snel een andere vrouw, maar voor peuter Henk is er geen plek meer. Hij wordt naar zijn oma in Den Bosch gebracht, waar het katholieke geloof dominant is. Hij krijgt er een streng katholieke opvoeding. Oma en twee tantes verliezen er hun oogappel Henk, waar mogelijk, niet uit het oog.
Aan liefde geen gebrek, maar toch, een kind krijgt een knauw als zijn ouders niet voor hem willen zorgen. Het doet iets met je vermogen om je te hechten. Ook in je latere leven. Dat zijn overigens recente inzichten. In de negentiende eeuw, en zeker in de jaren van de industriële revolutie, is het leven voor de meeste mensen genadeloos hard. De Nederlandse arbeiders vinden eind negentiende eeuw hun dagelijkse brood heel wat belangrijker dan psychologisch welbevinden.
Net als in Rotterdam wandelt ook in Den Bosch de armoe op straat. Het leven is er schraal. Sneevliet lijdt in Den Bosch geen honger maar om hem heen ziet hij van jongs af het onrecht van de armoede. Gezinnen die in donkere, vochtige kelderwoningen proberen te overleven. Het maakt indruk op de kleine Henk. Wellicht is hier ook de kiem gelegd van zijn levenslange strijd tegen de onrechtvaardigheid van armoe.
Henk Sneevliet is een pientere leerling. En in weerwil van zijn bescheiden afkomst (er is geen geld voor een vervolgopleiding) en de mores van die tijd (kinderen van arbeiders gaan op hun veertiende aan het werk om bij te dragen aan het gezinsinkomen) mag Henk naar de deftige Rijks-HBS, waar doorgaans alleen de kinderen van de beter gesitueerden hun opleiding mogen genieten. Dat komt doordat hem een beurs ten deel valt. De Bossche Vrijmetselaars herkennen zijn talenten en betalen zijn middelbare schoolopleiding. Deze organisatie van notabelen wil iets extra’s doen voor de mindervermogenden in hun stad. Henk Sneevliet krijgt dankzij deze Vrijmetselaars een goede opleiding.
Na de HBS gaat de 18-jarige Sneevliet in Zwolle aan de slag bij de spoorwegen. Hier schudt hij de katholieke veren van zich af en wordt actief binnen de socialistische SDAP. Ook wordt hij lid van de NV, een vakbond voor spoor- en trampersoneel. Hij raakt betrokken bij de staking van 1903. Rond de eeuwwisseling verschijnen overal in Nederland vakbonden. De sociaal bewogen Sneevliet voelt zich ertoe aangetrokken. Hij ziet de vakbond als de beste manier om de ongelijkheid in de maatschappij aan te pakken.
Radicaal en onvermoeibaar
In 1907 wordt hij als SDAP-er gekozen in de gemeenteraad van Zwolle. Hij is dan 23. Hier leert hij Henriëtte Roland Holst kennen, de dan al in brede kring bekende en veertien jaar oudere socialistische dichteres. Later zal hij politiek gezien vervreemden van ‘Tante Jet’, zoals hij haar met gepaste eerbied noemt, maar in de beginjaren trekken ze veel samen op omdat hun op Marx gestoelde opvattingen sterk overeenkomen.
In 1911 wordt Sneevliet voorzitter van de NV. Hij mist echter het karakter om weg te zakken in het pluche of om bedachtzaamheid te ontwikkelen. Veeleer is hij een radicaal en onvermoeibaar strijder voor ‘de verworpenen der aarde’, hij heeft geen oog voor zijn eigen carrière. Zo strijkt hij potentiële medestanders tegen de haren in als hij in 1912 een internationale zeeliedenstaking steunt die ook Amsterdam treft. Hij wil dat alle stakers op de vakbondskas kunnen terugvallen, niet alleen de vakbondsleden. Als de SDAP dat weigert – uit solidariteit met de eveneens socialistische vakbond NVV – stapt hij in 1912 uit de SDAP. Hij wordt lid van de SDP, de voorloper van de latere CPN, de Communistische Partij van Nederland.
De activistische Sneevliet begrijpt dat hij in Nederland onderhand op te veel tenen heeft gestaan. Hij neemt daarom in 1913 de wijk naar Nederlands-Indië. Hier probeert hij als journalist een bestaan op te bouwen. Hij gaat op het centrale eiland Java een blauwe maandag als verslaggever aan het werk voor het Soerabajaasch Handelsblad. Ook is hij een tijdlang secretaris van de Handelsvereniging Semarang. Maar al snel kruipt het bloed waar het niet gaan kan en Sneevliet ontplooit weer allerlei politieke activiteiten. Zo spreekt hij zich als een van de eersten uit voor Indische autonomie. Dat wordt door de meeste Nederlanders in ‘de Gordel van Smaragd’ verstaan als vloeken in de kerk. Het hindert Sneevliet niet. Hij staat voor zijn idealen. Daardoor ontpopt hij zich in 1914 als medeoprichter van de Indische Sociaal-Democratische Vereeniging, die later overgaat in de Partai Komunis Indonesia.
Tot aan zijn uitwijziging in 1918 blijft hij leider van deze partij. Hij probeert de Javanen mee te krijgen in zijn wereldbeeld. Dat lukt de eerste jaren niet echt. Maar in 1917 slaat bij links georiënteerde Javanen, onder wie de latere president Soekarno, argwaan om in bewondering. Zijn schoonzoon Sal Santen omschrijft dat in zijn boek Sneevliet, rebel (uit 1971) als volgt. ,,Bezield door het uitbreken van de Russische revolutie wekte hij 19 maart 1917 ‘het volk van Java, van Indië’ op de Russische massa’s tot voorbeeld te nemen.’’
Sneevliet heeft een lange lofzang geschreven op de Russische revolutie. In een artikel, geplaatst in een lokale krant, neemt Sneevliet geen enkel blad voor de mond. Zijn stelling dat de Russische revolutie moet worden gezien als een ‘volkomen zegepraal’ schiet de Hollandse leiding in Batavia in het verkeerde keelgat. ,,Hier leeft en draagt en duldt een volk al eeuwenlang. (….) Dan kan het niet anders of het volk van Java, het volk van Indië zal vinden wat het Russische volk gevonden heeft: zegepraal.’’ Zo schrijft Sneevliet.
Sneevliet geselt met zijn scherpe woorden, waarbij verwijzingen naar de bijbel niet geschuwd worden, de Nederlandse machthebbers. Die zijn furieus en dagen hem voor het gerecht. Knarsetandend moeten ze echter toezien hoe de onafhankelijke rechter hem vrijspreekt van opruiing, nadat hij zelf vier dagen lang de verdediging had gevoerd.
Zijn redenaarstalent krijgt in deze rechtszaak alle ruimte. Hij fulmineert in een lange aanklacht tegen het koloniaal bewind in Nederlands Indië. ,,Clementie vragen zou een uiting zijn van schuldgevoel’’, zo houdt hij de rechter voor.
De schouders recht, overtuigd van zijn idealen en de juistheid van zijn methodes, zo stelt Sneevliet zich op. Zijn verdediging wordt in boekvorm uitgegeven en inspireert nog jarenlang de communistische beweging van Java. Het ministerie van Koloniën blijft hem daarentegen juist met argusogen volgen. In hun geheime verslagen aan Den Haag over zijn activiteiten wordt hij omschreven als een ‘revolutionaire propagandist’.
Als hij in 1918 dan ook nog eens begint met het organiseren van matrozenraden wordt hij door de machthebbers in Batavia ‘geëxterneerd’, een eufemisme voor ‘het land uitgezet’. In januari 1919 keert hij noodgedwongen terug naar Nederland.
De Internationale
Sneevliet is van jongs af aan een begenadigd spreker en organisator. Met zijn jeugdige energie weet hij bergen te verzetten. Dat is ook zielsverwanten elders ter wereld opgevallen. Daardoor krijgt Sneevliet in 1920 een uitnodiging voor de Komintern, de door Lenin geïnitieerde samenwerking van communistische partijen uit alle landen, onder leiding van Moskou.
Sneevliet is in Moskou bepaald geen nobody. Daar getuigt ook een foto uit 1920 van, waar hij op een brede bank, naast Lenin gezeten, aan de discussies deelneemt. Zo mogelijk nog iconischer is een foto uit datzelfde jaar waar Sneevliet een grote menigte in Moskou toespreekt, terwijl Trotski voor de Russische vertaling zorgt. De ster van de dan 37-jarige Sneevliet is in die jaren nog steeds rijzende.
Onder voorzitterschap van Lenin wordt een commissie van koloniale vraagstukken gevormd. Sneevliet krijgt de functie van secretaris toebedeeld. Lenin erkent dat hij in Nederlands-Indië veel voor elkaar heeft gekregen. Hij wordt gezien als een Azië-expert. Daarom krijgt Sneevliet de eervolle taak om als vertegenwoordiger van de communistische internationale naar China te reizen. Sneevliet neemt op deze geheime missie als schuilnaam ‘Maring’ aan, dat in het Mandarijn als Ma Lin wordt uitgesproken.
Foto-onderschrift: Sneevliet (met baard), zittend naast Lenin, in 1920.
Sneevliet reist op kosten van Moskou via Nederlands-Indië naar China. Op 3 juni 1921 gaat hij in Shanghai aan wal. Hij neemt zijn intrek in een hotel aan de Bund, de rijke kade van Shanghai. Dat meldt ten minste het ministerie van Koloniën aan de Nederlandse overheid in Den Haag. Sneevliet geldt in Nederland als een gevaarlijke sujet, en waar mogelijk worden zijn gangen gevolgd. Ook vermeldt het diplomatieke bericht dat de Chinese overheid is verwittigd dat deze – in de ogen van de machthebbers – onruststoker in hun land is gearriveerd.
Sneevliet heeft flink wat geld meegekregen uit Moskou en hij kan zich moeiteloos bewegen in de Europese kringen die het dan in Shanghai voor het zeggen hebben. Een mondaine stad waar de burgeroorlog die de rest van China teistert, nauwelijks wordt gevoeld. Sneevliet slaapt de eerste dagen in het Franse deel van de stad. Na enkele dagen verhuist hij van het centrum naar een buitenwijk waar hij incheckt bij het pension Riazanov, dat gerund wordt door twee gevluchte Russinnen.
De leiding van de nog prille communistische beweging in China is in handen van Chen Duxiu, zo meldt Sneevliet aan zijn opdrachtgevers in Moskou. Chen is oprichter van het tijdschrift Nieuwe Jeugd, waarin hij zich sterk afzet tegen de Confuciaanse leer die volgens hem China ernstig hindert. In 1921 speelt de Chinese communistische partij nog een marginale rol. In heel China zijn er hooguit zestig studenten die zogenoemde Marxistische studiegroepen leiden. Sneevliet nodigt hen uit voor overleg naar Shanghai te komen. Eén van hen is de dan 28-jarige Mao Zedong. In het huis van een bevriend koopman treffen de jonge geestverwanten elkaar. Ze praten met elkaar over de mogelijkheden. Sneevliet vertelt er uitgebreid van zijn ervaringen op Java, over hoe men een massabeweging organiseert.
Als er een vreemdeling het huis binnenkomt ontbindt Sneevliet de bijeenkomst. Hij vermoedt dat de man een spion is. Als de vergadering enige dagen later tijdens een boottocht op een nabij gelegen meer wordt hervat, is Sneevliet niet langer aanwezig. Hij trekt te veel de aandacht van allerlei inlichtingendiensten en brengt daarmee ongewild de Chinese communisten in gevaar. Als op 23 juli 1921 de communistische partij wordt opgericht is Sneevliet om die reden ook afwezig. Wel zal hij nog twee jaar in China blijven om de partij te helpen opbouwen.
Ieder voor zich
Hoewel Sneevliet jaren van ervaring in Nederlands Indië meebrengt, blijkt China toch van een andere orde. Zo ziet Sneevliet in China dat arbeidskracht hoegenaamd niets kost. Een arbeider laat zich inhuren voor 25 cent per dag. Er is zo’n overschot aan arbeiders dat ze zich om die reden niet kunnen verenigen. Het is ieder daardoor voor zich. Stakingen maken geen enkele kans. Zijn in Nederland en Nederlands-Indië opgedane kennis over het oprichten van vakbonden en het via stakingen afdwingen van beter arbeidsomstandigheden is in Shanghai niet toepasbaar. Het ‘proletariërs aller landen, verenigt u’, klinkt hol in China. Voor het omverwerpen van kapitalisme lijkt er begin jaren twintig in China nog geen voedingsbodem te zijn.
Sneevliet zoekt daarom naar andere wegen. In december 1921 reist hij naar het zuiden van China, waar de in 1920 opgerichte Kwomintang van Sun Yat-sen het voor het zeggen heeft. Hij hoopt dat de nog kwetsbare communistische partij kan optrekken met de nationalisten. Al was het maar om zo veel meer Chinezen te bereiken en hun vertrouwen te winnen. Deze methodiek van samen optrekken met nationalisten heeft hij eerder ook op Java toegepast. Daar lukt het uiteindelijk ook om in gezamenlijkheid door te groeien naar een massabeweging. Dat staat hem nu ook in China voor ogen. Hij reist per trein met een tolk naar Changsha. Hier ontmoet hij andermaal Mao Zedong, die hier een marxistische studiegroep leidt. Mao verdient zijn brood als onderwijzer. Drie uur lang vertelt Sneevliet aan Mao en zijn vrienden hoe je een vakbond opricht en stakingen organiseert. Als dit een maand later in de praktijk wordt gebracht in een lokale textielfabriek, worden beide initiatiefnemers, vrienden van Mao, onthoofd door de plaatselijke krijgsheer. Het leert Mao dat al te grote stappen levensgevaarlijk zijn.
Sneevliet trekt verder van Changsha naar Guilin, waar hij op 25 december aankomt. Hij hoopt hier Sun Yat-sen te treffen en dat lukt hem ook. Ze spreken elkaar op drie opeenvolgende dagen. Maar Sun Yat-sen blijkt minder gecharmeerd van de Russische revolutie dan Sneevliet. Hij voelt meer voor staatskapitalisme met buitenlands kapitaal. Sneevliet biedt samenwerking met de Sovjetunie aan zodat China zijn eigen, onafhankelijke weg kan gaan. Sun houdt echter de boot af.
Sneevliet reist verder naar Guangzhou (Kanton), waar op 23 januari een staking onder zeelieden uitbreekt. Voor de Nederlandse krant De Tribune schrijft Sneevliet een ronkend verslag. Als volbloed vakbondsman geniet hij van deze strijdbaarheid. Wat hem minder bekoort is dat de communistische partij zich uit voorzichtigheid van steun onthoudt. In de ogen van Sneevliet een gemiste kans. Het is de Kwomintang die in deze door de Britten gedomineerde haven, om nationalistische redenen, het voortouw neemt.
Van Guangzhou reist hij begin februari terug naar Shanghai. Doorgaans een tocht van vijf dagen, maar nu duurt het door alle politieke ongewisheid in het land vijf weken. Hij vindt daardoor de tijd om enkele brieven te schrijven aan zijn vrouw Betsy Brouwer en hun tweelingzonen Pim en Pam, die dat jaar elf worden. Hij heeft zijn vrouw en kinderen die op Java zijn blijven wonen dan al vier jaar lang nauwelijks nog gezien. Pas twee jaar daarna zal hij ze weer terugzien.
Eenmaal terug in Shanghai schrijft hij aan zijn opdrachtgevers in Moskou dat hij succes in China mogelijk acht als de samenwerking met de nationalisten van de Kwomintang wordt gezocht. Maar de communistische voorman Chen Duxiu voelt daar juist niets voor. De eerste voorzitter van de Chinese Communistische Partij ziet Sun Yat-sen als een bourgeois-politicus met wie hij niet wil samenwerken.
Op 24 april 1922 neemt Sneevliet de boot naar de Franse havenstad Marseille omdat hij geen visum over land naar Moskou weet te bemachtigen. Hij vertrekt westwaarts in de stellige overtuiging dat hij naar China zal weerkeren. Zijn vrouw op Java schetst hij zelfs het beeld van een spoedige gezinshereniging in Guangzhou, waar hij de samenwerking met de Kwomintang op poten zou kunnen zetten.
Vanuit Marseille neemt hij de trein naar Amsterdam, waar hij in juni aankomt. Hij getuigt er met onverminderde energie van zijn geloof in de heilzame gevolgen van de Russische revolutie. Als hij even later verder reist naar Moskou zit een ontmoeting met de door een hartaanval getroffen Lenin er echter niet meer in. Jozef Stalin is nu zijn gesprekspartner. En die heeft veel minder affiniteit met de persoon en het werk van Sneevliet. Voor de nieuwe sterke man torent het belang van de Sovjetunie uit boven de wereldrevolutie. Stalin is meer machtspoliticus dan idealist.
Derde huwelijk
In Moskou verblijft Sneevliet in hotel Lux, waar hij Sima Zolkovskaja ontmoet, een 26-jarige Oekraïense Jodin. Ze is ongetrouwd en heeft de zorg voor een vijfjarig zoontje. Zolkovskaja is een fanatieke communiste die vanaf haar achtste in fabrieken heeft moeten werken. Ze worden verliefd en trouwen nadat Sneevliet van Betsy was gescheiden. Het is zijn derde huwelijk en het houdt maar enkele jaren stand. Sneevliet en Zolkovskaja, door Sneevliet liefkozend ‘mijn wilde steppenpaard’ genoemd, steken elkaar in temperament naar de kroon. ,,Heel wat borden en kopjes gingen in Lux aan diggelen’, verklaart hun dochter later, die net als haar moeder Sima heet.
Op 24 juli reist Sneevliet naar China met de Trans Siberië-expres. Sneevliet reist dit keer onder de schuilnaam ‘kameraad Filip’. Hij krijgt een opdracht van de Komintern. Hij reist in het gezelschap van de ervaren topdiplomaat Adolf Joffe , die handelt als afgezant van het ministerie van buitenlandse zaken. Dat Sneevliet Sun Yat-sen kent, beschouwt Joffe als een troefkaart, ook al is Sun Yat-sen inmiddels zijn machtsbasis kwijt. Hij heeft veiligheid moeten zoeken in Shanghai. Daarom is Sun nu wel genegen om hulp uit Moskou te aanvaarden.
Sneevliet hoort dat er inmiddels een scheuring is in de communistische partij en vraagt Shen Duxiu het kader bijeen te roepen. Ze treffen elkaar op 28 augustus op het veelbezongen Westmeer van Hangzhou. Ze vergaderen twee dagen. Met veel moeite trekt Sneevliet aan het langste eind en krijgt toestemming om te gaan praten met de nationalisten van de Kwomintang. Sneevliet houdt zich maanden schuil op de Sovjetambassade in Sjanghai. Hij kan niet veel doen door de penibele situatie van Sun Yat-sen, die in zijn eigen gelederen de boel niet op orde heeft. In afwachting daarvan stuurt Joffe Sneevliet op een verkenningsmissie via Noord-China en Siberië naar Moskou.
Na een lange treinreis keert hij terug in Moskou waar hij ervaart dat zijn opvattingen over samenwerking met de Kwomintang nauwelijks worden gedeeld. Ze vinden zijn opvattingen te ‘rechts’, te pragmatisch, te veel gespeend van revolutionair elan. Door een Nederlander nota bene, die kritiek durft te uiten op het buitenland beleid van de Sovjetunie. Dat vinden veel Russische communisten een brug te ver.
Enige maanden later, in januari 1923, bereikt diplomaat Joffe alsnog een akkoord met Sun Yat-sen, precies zoals het Sneevliet voor ogen had gestaan. In maart van datzelfde jaar keert Sneevliet andermaal terug naar China. Dit keer als de journalist Martin Ivanovitsj Bergmann. Hij reist met zijn Oekraïense liefje Sima, die zijn kind draagt.
Als Bergmann bericht Sneevliet ook over de Jing Han spoorwegstaking die behoort tot de canon van de geschiedenis van de Chinese Communistische Partij, die de staking had georganiseerd. De plaatselijke krijgsheer breekt de staking met veel geweld, waarbij 32 stakers worden gedood. Verscheidene films en een museum in Hankou (Wuhan) getuigen van deze gebeurtenis. Ook op Sneevliet maakt de gebeurtenis veel indruk.
Eind april 1923 komt Sneevliet met Sima aan in Kanton. Hij zoekt direct contact met Sun Yat-sen, die hij wil overtuigen van de kracht van propaganda. Dat is volgens Sneevliet toch de belangrijkste weg naar het hart van het Chinese volk. De Kwomintang-leider hecht echter meer waarde aan de Russische militaire adviseurs die Joffe heeft toegezegd. Sterker nog, hij heeft inmiddels een belofte van Stalin op zak, dat hij wapens krijgt toegestuurd. Sun Yat-sen beschouwt Sneevliet niet langer als een bruikbare schakel.
Sun Yat-sen kan niet lang van zijn heroverde machtspositie genieten. In maart 1925 overlijdt hij op 58-jarige leeftijd. Hij wordt opgevolgd door Tsjang Kai-Sjek, een getalenteerd strateeg, die in korte tijd een groot deel van China weet te veroveren.
Onderwijl hebben niet alleen de nationalisten succes; ook de aanhang van de communisten is gegroeid. De strategisch denkende Tsjang Kai-Sjek onderkent de bedreiging en hij verbreekt de samenwerking. Sterker nog: hij geeft opdracht alle communisten in Shanghai te doden. Een opstand in Kanton wordt door Tsjang bloedig neergeslagen. Vele kameraden sneuvelen, onder wie ook enkele goede vrienden van Sneevliet.
De pijn over de dood van deze kameraden is groot in China. Er wordt een zondebok gezocht en gevonden. Het bloedbad wordt Sneevliet in de schoenen geschoven. Hij wilde immers de samenwerking met de Kwomintang, die zich nu heeft ontpopt als een wolf in schaapskleren, zo is de redenering. Nogal vergezocht, alsof er géén leiderswisseling bij de Kwomintang is geweest, maar niettemin is Sneevliets blazoen besmeurd. Bovendien kan hij zich niet verdedigen, want hij is dan al lang uit China vertrokken.
In de zomer van 1923 is zijn termijn in China afgelopen. Hij stuurt Sima alvast terug naar haar moeder in Oekraïne. Hijzelf reist naar Shanghai voor een afsluitend verslag. Begin september verlaat ook Sneevliet China en keert terug naar Moskou. Hier werkt hij nog een jaar voor de Komintern, maar hij heeft het gevoel dat zijn werk niet meer relevant is. Als Lenin begin 1924 overlijdt, begint niet veel later de terreur van Stalin. In de zomer van datzelfde jaar keert Sneevliet terug naar Nederland, de grond in Moskou wordt hem te heet onder de voeten.
Politiek in de marge
Het lukt Sneevliet bij terugkeer in Nederland niet direct een plek in het centrum van de ontwikkelingen te bemachtigen. Hij wordt in 1924 gekozen als voorzitter van de radicale vakvereniging, het Nationaal Arbeids-Secretariaat, kortweg NAS. Dat klinkt gewichtig, maar in werkelijkheid is het een weinig invloedrijke plek in de politieke marge. Hij is dan pas 41 en hij mag een indrukwekkende rij wereldpolitici tot zijn intimi rekenen, terzelfder tijd is hij op een zijspoor beland. Daar waar Lenin ooit zijn beschermheer is geweest, daar moet Stalin niets van hem hebben. En als in de Sovjet-Unie de terreur van Stalin steeds zichtbaarder wordt, keert Sneevliet zich zelfs van Moskou af. Hij verlaat ook de CPH. Wel blijft hij nog jarenlang een bondgenoot van Trotski, totdat beiden in 1936 ruzie krijgen tijdens de Spaanse burgeroorlog. Sneevliet steunt de pragmatische opstelling van de Catalaanse communisten (POUM). Trotski wil daar niets van weten. Als Sneevliet dan ook niet wil luisteren naar Trotski’s advies om de NAS te laten opgaan in de grotere vakbeweging om van binnenuit bij te sturen, breekt Trotski met Sneevliet. Tot groot verdriet van zijn schoonvader, zo meent Sal Santen. ,,Het heeft hem geraakt dat hij ging breken met de man met wie hij zoveel zeeën had bevaren’’. Bovendien was daarmee zijn kans om nog een rol te spelen in de internationale communistische beweging voorgoed verkeken, zo meent Santen. ,,Hij heeft zichzelf steeds meer geïsoleerd. Trotski was nota bene zijn grote voorbeeld geweest.’’
Terug naar eind jaren twintig, als Sneevliet probeert aansluiting te vinden bij de arbeidersbeweging.
In het radioprogramma ‘het spoor terug’ verhaalt onderwijzer Jef Last van zijn ontmoetingen met zijn politieke leidsman. Sneevliet vraagt Last secretaris te worden van het NAS. Samen proberen ze een politieke partij op te richten. ,,Hij zette zijn paradijsvogelstaart op en deed zijn aanbod. Hij vond het jammer dat ik schoolmeester was’’. Last werd ook redacteur van de Baanbreker. ,,Ik werd betaald door het NAS, maar hij wilde een partij oprichten. Een revolutionair, socialistische partij, die moest er komen. Ik leerde hem kennen als een handige, geestdriftige chauffeur van een wrak NAS-karretje.’’
Last vindt het NAS te marginaal en hij gelooft niet in de RSP. Hij wordt daarom lid van de CPN, waarmee Sneevliet gebrouilleerd is, vanwege hun steun aan Stalin. Anderen zijn ontvankelijker voor zijn redenaarstalent en overtuigingskracht. Mannen als Herman Drent, Tinus de Winter, Theo van Veen en Cor van ’t Hart hijsen hem vol overtuiging op het schild. Niet in het laatst omdat de repressie van Stalin hen tegenstaat terwijl ze nog wel voor de socialistische weg willen gaan. ,,Voor hem stond de arbeidersklasse op de eerste plaats. Hij plaatste zich nooit boven hen. Maar toch kreeg hij de massa nooit achter zich. Omdat hij ze nooit zomaar iets wilde beloven. Strijd voor verbetering zal je zelf moeten bevechten, zo zei hij altijd’’, aldus De Winter. ,,De SDAP en de communisten waren daar gemakkelijker in’’.
Sneevliet is in deze jaren nog steeds een onvermoeibare spreker. Gedreven en soms hoogdravend geselt hij zijn gehoor. Een tikkeltje ongeduldig ook. ,,De revolutie heeft haast’’, zei hij weleens gekscherend.
Aan minnaressen heeft Sneevliet in al die jaren nooit gebrek. Hij straalt mannelijke kracht uit en kan hoffelijk zijn naar vrouwen. Maar hoe verliefd hij ook is, de strijd voor de arbeider staat bij hem altijd voorop.
Hij kan het ook niet verdragen als zijn oudere metgezel Henriette Roland Holst, voor wie hij veel genegenheid en respect voelde, steeds meer de religie omarmt. Dat is in zijn ogen een verraad aan de goede zaak van de strijd voor de vertrapten. Hij citeert in dat kader ook Confucius over de ‘zienlijke dingen’ die mensen moeten oppakken, zonder zich te verschuilen achter ‘onzienlijke dingen’. ,,Ik blijf het daarom liever zoeken bij het onvervalste Marxisme’’, zo houdt hij Roland Holst voor.
Muiterij op ‘De Zeven Provinciën’
Na bijna tien jaar te hebben vertoefd in de marge van het Nederlandse politieke krachtenspel, weet hij begin 1933 weer veler ogen op zich gericht te krijgen. In februari 1933 wordt conservatief Nederland namelijk opgeschrikt door de muiterij op het oorlogsschip ‘De Zeven Provinciën’.
Het schip ligt in Sumatra op de rede van Koeta Radja en de matrozen zijn des duivels. Dat geldt voor zowel de inheemse als de Nederlandse zeelieden. Ze voelen zich belazerd door de overheid.
Een combinatie van terugkerende loonsverlagingen en slecht voedsel zorgt voor een explosief mengsel.
De verantwoordelijken in Batavia, de hoofdstad van Nederlands Indië, staan met de rug tegen de muur. Door de wereldwijde economische crisis is de bodem van de koloniale schatkist in zicht en de uitgaven moéten omlaag. Eerst een korting op de soldij van alle matrozen van 5%, toen van 7% en als klapper nog eens 10%. De matrozen voelen zich bekocht. Bovendien is het scheepseten van een allerbelabberdst niveau. Het zijn noodrantsoenen van ver over de uiterste bruikbaarheidsdatum.
Op 4 februari nemen de boze matrozen de macht over op het oorlogsschip. De muiters besluiten op te stomen naar Soerabaja om daar gevangen zittende maten te bevrijden. Dat is voor de Nederlandse overheid onaanvaardbaar. Ze grijpt snoeihard in. In de straat Soenda wordt ‘De Zeven Provinciën’ zonder een waarschuwingsschot vanuit een vliegtuig gebombardeerd. De muiters hebben 23 doden en veel zwaar gewonden te betreuren en geven zich terstond over.
Henk Sneevliet breekt in Nederland middels een vlammend pamflet als enige een lans voor de muiters. Hij benadrukt de oorzaken en redelijkheid van hun boosheid. Dat pikken de autoriteiten niet. Ze arresteren Sneevliet op 21 februari 1933. Twee maanden volgt de veroordeling: vijf maanden gevangenisstraf. Maar juist door zijn dwarse standvastigheid weet hij zich te onderscheiden in de verkiezingen. Hij haalt voldoende stemmen binnen om op 21 juli zijn opwachting te maken in het Nederlands parlement. Namens de Revolutionaire-Socialistische Partij is hij vier jaar lang Tweede Kamerlid.
Kamerlid
Ook in Den Haag bewonderen vriend en vijand zijn ongeëvenaarde redenaarstalenten, ze onderkennen zijn betrokkenheid en zijn flux de bouche. Zinnen van meer dan honderd woorden vormen geen uitzondering. Een man die weet wat hij zijn gehoor wil vertellen. Of dat gehoor ontvankelijk is voor zijn woorden is van een andere orde. Met zijn straf linkse opvattingen blijft hij een eenling in de Nederlandse kamer, waar sinds jaar en dag consensusbereidheid als een grotere verdienste geldt dan Prinzipienreiterei.
Een gedreven spreker, een overtuigd revolutionair. Dat is zijn wereld, de wereld waarin hij tot zijn recht komt.
Voor huisman is hij veel minder in de wieg gelegd, getuige zijn vier huwelijken. Het vaderschap lijkt hij doorgaans zelfs als een bijbaantje te beschouwen. Zijn dochter Sima verheelt later niet dat haar vader een onneembare veste was. ,,Vader hield zich nooit met mij bezig, hij had geen tijd voor mij. Ik bestond niet voor hem. Hij was liever met zijn ideeën, zijn grote werk, bezig.’’
Voor zijn tweelingzonen Pim en Pam, die hij ooit zes jaar niet zag vanwege zijn buitenlandse reizen, is het leven al helemaal geen lolletje. De combinatie van een meestal afwezige vader en homoseksuele gevoelens drijft beide mannen tot wanhoop. In de jaren dertig plegen ze zelfmoord. In zijn afscheidsbrief aan zijn vrouw Mien zal Sneevliet er nog op terugkomen.
Geen water bij de wijn
In 1937 moet Sneevliet na vier jaar de Tweede Kamer verlaten. Zijn partij haalt dit keer niet genoeg stemmen. Hij staat steeds meer geïsoleerd in het politieke leven. De breuk met de communisten die voor de Moskouse lijn zijn, de breuk met Trotski en dan is er ook nog de lange arm van Stalin die overal zijn kracht toont. In Spanje wordt Andres Nin, leider van de POUM vermoord. Nin is een persoonlijke vriend van Sneevliet. Ook de Oostenrijkse kameraad Kurt Landau wordt in Spanje vermoord. Sneevliet heeft geen bang karakter, maar hij begrijpt dat dit lot hem ook kan treffen.
Twee jaar na zijn vertrek uit Den Haag lukt het Sneevliet, in september 1939, een raadszetel in Amsterdam te veroveren, voor de Revolutionair-Socialistische Arbeiderspartij. Minder prestigieus en minder betalend dan de Tweede Kamer, maar toch. Hij is andermaal volksvertegenwoordiger. Totdat hij op 29 juli 1940 op last van de bezetter ontslagen wordt.
Hij is dan al enige tijd ondergedoken. Zelfs daar wil hij getuigen van zijn principes en richt kort na de bezetting het Marx-Lenin-Luxemburg Front op. Met een groep geestverwanten probeert Sneevliet, naast verzet tegen de Duitse bezetter ook, en vooral, onversneden de socialistische idealen uit te dragen. Hulp van de Britten of het Stalinistische Rusland is hun ogen dan ook onbestaanbaar. Zeker als de Russen gaan samenwerken met het rechtse kapitalisme van Groot-Brittannië en Verenigde Staten vinden de leden van het MLLF dan onbestaanbaar. Want bij Sneevliet mag er geen water bij de wijn. ‘Wat rot is moet je rot durven benoemen’, aldus Sneevliet.
Sneevliet en zijn vrouw Mien zwerven van onderduik- naar onderduikadres. Steeds voor een paar dagen of enkele weken. Hij schrijft er allerlei verzetskopij. Zo is hij is ook te gast bij Herman Drent in Den Haag, die aan Sneevliet en Mien zijn eigen bed afstaat. Drent gaat zelf in de logeerkamer slapen, waar het bed beduidend slechter was. ,,Een bijzonder aardig mens in de omgang. Maar ook kinderlijk. Hij kon zo de straat op gaan, terwijl hij toch best bekend was. Daarmee bracht hij niet alleen zichzelf maar ook ons in gevaar. Zijn baard was onvoldoende camouflage’’, herinnert Drent zich.
Begin 1942 slaat het noodlot toe. In Haarlem wordt een van zijn medebestuurders door een NSB-er verraden, nadat bij de landsverrader Spartacus wordt bezorgd, het illegale blad van de MLLF. Binnen een paar dagen rollen de Duitsers het hele Marx-Lenin-Luxemburg Front op. De rechter bepleit nog vrijspraak bij Seys Inquart. Maar die geeft geen krimp. Het vonnis blijft de kogel.
In zijn Amsterdamse gevangeniscel schrijft Sneevliet de dag voor zijn executie een aantal afscheidsbrieven. Ook aan zijn vrouw Mien, met wie dertien jaar getrouwd is geweest. Een ruim citaat van de op 12 april 1942 geschreven brief:
Mijn eigen, lieve, goeie Moeder Mien! Mienige Mien!
(…)
Nou Jou nog een brief en dan ben ik klaar. (…)Met jou sluit ik de serie af, opdat je zult weten, dat ook zoveel uren na je afscheidsbezoek mijn gemoedstoestand onveranderd dezelfde is gebleven. ‘Sursum Corda’, dat wil zeggen ‘hoog de harten”.
(…)
Zware dagen hebben we gekend bij de dood van Pim en Pam. Gemeenschappelijk gedragen leed maakte de bindende krachten sterker dan alle storende invloeden, die nooit van jou maar wel van mij afkomstig waren en die je me voorgoed vergeven hebt.
(…)
Zolang als je bij me was - dertien jaar - wist ik heel goed dat de liefhebbende Vrouw en zorgende Moeder Je eigen wezen uitmaakte. Als kind leerde je weinig in scholen, maar een goed, gezond verstand was je meegegeven in het leven. Dat heb ik zo vaak kunnen vaststellen en weet ik nu beter dan ooit.
(….)
Je weet het Moeder, zelfs uitgesproken tegenstanders hebben de gaafheid en de trouw erkend van de manier waarop wij het vaandel van onze beginselen droegen. Het bracht geen rijkdom en geen roem, dat is het lot van dezulken die niet de wereld van heden en morgen als hoofdzaak erkennen, maar in alle omstandigheden aan een toekomst denken, waarin normen van hoog gehalte betrekkingen van mens tot mens zullen regelen. Voor ons zijn wereldvrede en verbroedering geen begrippen geweest, die nooit verwezenlijkt kunnen worden. Van hoe jong af dien ik in die tempel van de Solidariteit, de levende kameraadschap van alle voor allen. Tot acht maal toe maakte ik persoonlijk belang op gewichtige ogenblikken ondergeschikt aan het dienen der Solidariteit. En ik kan het leven niet zien als een mislukking omdat veel zaad op steenrotsen viel nu de Dood roept in deze gestalte. Ik denk aan de dichtregels van Henriëtte Roland Holst. ‘Ik weet dat dezulken bestaan om de kloof te helpen dempen, waardoor het volk moet gaan.’ Ik erken die waarheid en hoop uit haar kracht te puren tot het laatste ogenblik.
Ik hield vast aan eigen geloof, eigen weg en eigen roeping en de pater, die mij hier bezocht kon mij er niet toe brengen, Moeder, om een weg terug te gaan, die ik niet als bruikbaar erken. Zo is het goed! Op Westerveld zul je nog wel eens zijn om de beide jongens te bezoeken op de stille plaats bij het crematorium.
(…)
Wees sterk Moeder. Wees jezelf bewust van het vele goede dat jij in je naaste omgeving zult kunnen schenken. Vind daarin je levensdoel. En denk vaak aan jouw eigen Henk. Jouw eigen, omdat hij met je wilde gaan tot het eind. Gedenk hem in zachtheid.
(…)
Lees de gedichten waar je van houdt. En luister vaak naar het naklinken van veel muziek uit ons beider samenleven. Ik kus je handen, de vingers, je haar en je ogen.
Dag moeder Mien, van de je dankbare Dikkop.
Zo neemt Sneevliet afscheid van zijn vrouw. Met een liefdevolle, opmonterende brief.
De volgende dag, op maandag 13 april 1942, wordt hij gefusilleerd en in een kuil gegooid.
Exhumatie
Ruim drie jaar later worden Sneevliet en zijn maten teruggevonden, geëxhumeerd en in Velsen gecremeerd. Het zijn verwarrende tijden, zo kort na de Tweede Wereldoorlog, waarbij degelijke administratie niet altijd de hoogste prioriteit heeft. Zo is er ook geen benul om de executieplek van Sneevliet goed te markeren. Met als gevolg dat de plek andermaal vergeten raakt. Het kreupelhout overwoekert in de jaren na 1945 het vroegere massagraf.
Deze vergetelheid duurt bijna 65 jaar. Het is eind 2009 als drie vrijwilligers van Kamp Amersfoort – Ad Stegeman, Eric Spaargaren en Gert Stein – haast bij toeval succes hebben. Wat hen daarbij vooral helpt zijn Britse foto’s die op het eind van de oorlog zijn genomen. Daarop is door hun geoefende ogen te zien dat buiten de grens van het oude kamp een verstoring van de grond is geweest. Wellicht een plek waar ooit een executie is geweest, zo vermoeden de onderzoekers.
Met die kennis in het achterhoofd gaan ze op pad. In alle vroegte, zo herinnert Gert Stein zich. ,,We gingen vroeg op pad, want we wilden geen pottenkijkers. Niet gestoord worden door joggers. Je weet immers niet wat je aantreft.’’
Voordien hebben ze gezamenlijk een bak koffie gedronken. ,,Dat hoorde erbij. Vooral voor de gezelligheid, maar ook om met elkaar een soort plan af te spreken’’, aldus Stein. Het drietal vormt een ingespeeld team. Ze paren nieuwsgierigheid aan omzichtigheid. Bij hun standaardoutfit horen stevige wandelschoenen, een warme broek en handschoenen. ,,Ook hebben we altijd met een fotocamera bij ons, om iets te kunnen vastleggen, een gps, een metaaldetector en een klein schopje voor een eerste, voorzichtige verkenning.’’ De mannen ondernemen vaker van dit soort zoektochten – nergens zijn in Nederland zoveel mensen gefusilleerd als bij Kamp Amersfoort – en gedrieën struinen ze soms wel vijf uur rond op zoek naar bewijs.
Zondag 25 oktober 2009 is een typische Nederlandse herfstdag. De zon piept af en toe door het wolkendek en de temperatuur zal die dag stijgen naar een graadje of 12. Het drietal gaat die ochtend poolshoogte nemen bij een plek buiten het vroegere kamp. Ze hebben geen idee wie er geëxecuteerd zou kunnen zijn. Ad Stegeman heeft op oude luchtfoto’s een verstoring van de grond gezien en hij vermoedt dat dit een mogelijke executieplaats is geweest. Dat is hun enige houvast.
Na enig zoeken vinden de mannen zo’n honderd meter buiten de grens van het oude kamp de plek terug die Stegeman op luchtfoto’s heeft gezien. Ze zijn verbaasd over de ongereptheid van dit stuk natuur. Geen spoor van nieuw aanplant of boswerkzaamheden, geen hoge dennen. Enkel varens en oud eikenhakhout. Voorzichtig gaan de mannen aan het werk. Hier zijn geen schatgravers aan het werk maar gedreven historische veldwerkers. Gert Stein staat om die reden ook in direct contact met de ‘Werkgroep Vermiste Personen Tweede Wereldoorlog’. Bij alle daadkracht verliezen ze de voorzichtigheid niet uit het oog.
Twee rechterschoenen
Stein, Stegeman en Spaargaren vinden die ochtend drie ondiepe kuilen. Met hun metaaldetector sporen ze de patroonhulzen van een karabijn op. En na enig voorzichtig graven met hun kleine schopje komen er zelfs twee rechterschoenen tevoorschijn. Die zijn blijkbaar bij de exhumatie in 1945 achtergebleven.
Als ze de schoenen vinden stoppen ze subiet met graven. Dat is meer een taak voor de professionals die werken bij de BIDKL, de bergings- en identificatiedienst van de Koninklijke Landmacht. De zoektocht van de BIDKL brengt echter geen nieuwe artefacten of inzichten aan het licht.
Het zijn uiteindelijk toch weer de vrijwilligers van Kamp Amersfoort die de code weten te kraken. Door de grondvondsten te koppelen aan de naoorlogse administratie weten ze het begin 2010 zeker: het is de plek waar Sneevliet en zijn makkers van MLL-front zijn gefusilleerd.
Om de plek niet nog een keer uit ons geheugen te laten verdwijnen staat er inmiddels een klein, weerbestendig herinneringsbord. Het beschrijft wat er op die plek op 13 april 1942 is gebeurd. Ook is er sindsdien een enkele keer op 13 april een korte ceremonie geweest.
Of het nu zomer, herfst, winter of lente is, wie naar deze executieplek wandelt ervaart vooral de omarming van het bos. Het oogt lieflijk, een gevoel dat versterkt wordt door kwinkelerende vogels of de zachte slag van een jagende buizerd. Niet zelden schiet er een ree door het struweel. Op de achtergrond klinkt het doffe geluid van een golfbal die wordt weggeslagen.
Het lijkt een treffende verbeelding van een idyllisch Arcadië.
En toch, en toch kost het geen moeite om te visualiseren wat er op die maandagochtend in 1942 is gebeurd: even na negenen is er de executie van Henk Sneevliet, het gewelddadige einde van de onverbeterlijke wereldverbeteraar.
Wie zijn oren spitst, hoort in zijn verbeelding hoe de laatste kogel Sneevliet gaat treffen.