Ik neem u mee naar 1941.
Op 26 augustus van dat jaar kreeg de gemeente Amersfoort van de Duitse
bezetter te horen dat alle joodse kinderen van de reguliere scholen moesten
worden verwijderd en dat voor hen een apart joods schooltje moest worden
opgericht. Rassenvermenging was niet langer gewenst.
Het ging om ongeveer 45
kinderen. Alle scholen moesten opgeven welke van hun leerlingen joods waren, en
kregen de opdracht deze van school te verwijderen. De besturen en directies
deden dat zonder morren. Het merendeel van de briefjes aan de gemeente begint
met de zinssnede: “In antwoord op uw
schrijven… heb ik de eer…”
Er was slechts één school die weigerde. Juffrouw H.A. van Albada, hoofd van een
kleuterschool, schreef aan de gemeente: “Tot
mijn spijt kan ik u geen opgave verstrekken van het aantal Joodse leerlingen,
daar mijn geweten hiertegen in verzet komt.”
Toen er vervolgens een apart joods schooltje voor de 45 verbannen leerlingen
zou komen in een lege vleugel van het gebouw van de Amersfoortsche School
Vereniging protesteerde het bestuur van die school hier fel tegen. De joodse
kinderen zouden namelijk ook gebruik moeten maken van de trappen, gangen,
toiletten en van de speelplaats, en daar dus niet-joodse kinderen ontmoeten. Dat
was volgens het bestuur echt strijdig met de maatregel om de joodse van de
niet-joodse kinderen te scheiden!
Het plan werd ingetrokken en het joodse schooltje kwam in een lokaaltje in
het wijkgebouw van de hervormde vereniging Uw
koninkrijke kome aan het Laurens Costerplein.
Van de 45 leerlingen waren er aan het begin van het schooljaar 42/43 nog
maar 21 over. Op 4 december 1942 werd er Chanoeka gevierd, met film, muziek,
een stoelendans en versnaperingen. Alle kinderen gingen met een cadeautje naar
huis. Op 1 maart 1943 zaten er nog 6 kinderen, en in april ging het schooltje
dicht, wegens gebrek aan leerlingen.
Onderzoek
Ik ontleen deze gegevens aan het onderzoek van Femke Mooijekind uit 2011
over de scheiding van Joodse en niet-Joodse leerlingen in het Amersfoortse
onderwijs in 1941. Voor zover mij bekend is deze studie hier nauwelijks
opgemerkt, en heeft ze zeker geen schokgolf veroorzaakt.
Ik was vorig
jaar apetrots toen ik Amersfoortse kinderen massaal en hartstochtelijk zag
demonstreren tegen uitzetting van hun Armeense schoolgenootjes Lili en Howick.
Dat was een stukje hartverwarmende solidariteit van een nieuwe generatie kinderen
met verdrukten van nu.
Maar de
vraag is of de kinderen, hun ouders, de leraren, wij allen ook
zo solidair waren geweest als op deze solidariteit een zware straf had gestaan,
misschien zelfs de doodstraf. Voor échte solidariteit is moed nodig. Echte
solidariteit is dat je je deur opent voor mensen die in doodsnood bij je
aankloppen. Ik weet van mezelf niet of ik zo’n held zou zijn. Dat weet iedereen
pas van zichzelf als het zo ver is.
Overigens ben ik van mening dat er in Amersfoort een juffrouw H.A. van Albadastraat moet komen.