Meer dan dertig jaar lang heb ik op 4 mei de Stille Tocht gelopen, van Kamp Amersfoort via de fusilladeplaats naar Rusthof. Bij de graven van gesneuvelde geallieerde soldaten nam ik de twee minuten stilte in acht. Met deze indrukwekkende wandeling, voorafgegaan door de burgemeesters van Amersfoort en Leusden, gedenken we de honderden slachtoffers die in het Durchgangslager van de SS om het leven zijn gebracht en de duizenden die er hevige ontberingen hebben geleden.
Het is een prachtige plechtigheid rond ons nationaal herdenkingscentrum Kamp Amersfoort en op het internationale gedeelte van onze begraafplaats Rusthof. Het is, realiseerde ik me drie jaar geleden, een nationale herdenking. En geen plaatselijke herdenking.
Want die is er niet.
In Hoogland is er een voor de Hooglandse doden, in Rustenburg is er een voor onze gesneuvelde verzetshelden. Op de joodse begraafplaats aan de Soesterweg vindt een plechtigheid plaats bij het massagraf van in de oorlog in Kamp Amersfoort omgebrachte joden, maar dat waren, op één enkele uitzondering na, geen Amersfoortse joden.
Herdenkingsrol
Er is een herdenkingsrol waarop de namen gecalligrafeerd zijn van de 333 vermoorde joodse Amersfoorters. Toen ik me begon te verdiepen in de vraag waarom Amersfoort geen eigen joods monument heeft, kwam ik erachter dat de herdenkingsrol – een geschenk van de Amersfoortse Raad van Kerken aan de gemeente – zoek was. De gemeente wilde ‘m niet, Flehite was niet geinteresseerd, Kamp Amersfoort ook niet. Het cadeau lag ergens in een kast in Archief Eemland te verstoffen. Dankzij vragen van oud-deken van Amersfoort Frans Zwarts en dankzij publicaties in de Stadsbron werd de gedenkrol in ere hersteld. Hij is nu in de maand mei in het archief te zien.
Maar een publieke plek om op 4 mei even te denken aan die joodse mannen, vrouwen en kinderen die vanwege hun afkomst uit de stad zijn geplukt om elders in een dodenfabriek afgemaakt te worden, is er niet.
Vorig jaar ben ik met mijn oudste dochter Channa, schrijfster van het boek Hun namen niet vergeten, om acht uur bij een herdenkingssteen op de hoek van Varkensmarkt en de Utrechtseweg gaan staan. Daar woonde indertijd de familie Van Tijn, een van de joodse families die in het boek geportretteerd zijn. Samuel, zijn vrouw Roosje en hun kinderen Esther Reintje, Reintje, Isa, Izak, Sophie, Benjamin en Salomon hebben allen de oorlog niet overleefd; de twee jongsten waren zes en één jaar oud. Van enige stilte was om acht uur op deze drukke plek geen sprake, maar voor ons was het een mooi moment.
Ik weet dat er op het gemeentehuis onder leiding van burgemeester Bolsius al tijden driftig nagedacht wordt over een joodse monument. Over een kunstenaar, over de aard van het kunstwerk, over de namen en over een geschikte plek. Maar de ene 4 mei volgt de andere 4 mei op, en er is nog steeds geen plek in deze stad waar ik stil kan staan bij, nou ja, ik herhaal mezelf.
Kerkzaaltje
Ik denk dat ik dit jaar op het Laurens Costerplein ga staan, in het Leusderkwartier. Daar had de hervormde vereniging ‘Uw koninkrijk kome’ een groot huis in gebruik, waarvan enkele vertrekken in december 1941 konden worden ingericht als joods schooltje. Alle joodse kinderen in Amersfoort – het waren er ongeveer tachtig op een totaal van 7.435 schoolplichtige kinderen in de stad - waren de maanden ervoor op last van de bezetter en met medewerking van de gemeente en van alle schoolhoofden (behalve één, juffrouw Albada) van hun scholen verwijderd. Een poging om een paar lokalen van de Amersfoortse Schoolvereniging (ASV) vrij te maken voor joodse kinderen was spaak gelopen op de weigering van die school. Het bestuur was bang dat de joodse en niet-joodse kinderen met elkaar in contact konden komen op de trappen, op de toiletten en op het schoolplein, en dat was natuurlijk niet de bedoeling.
‘Uw koninkrijk kome’ dus.
In de zomer van 1942 zaten er 53 leerlingen. In september startte het nieuwe schooljaar met 21 scholieren. Dat was een maand nadat de deportaties waren begonnen. Eind januari 1943 werd het schooltje bij gebrek aan joodse leerlingen gesloten.
Ik ga op 4 mei rond acht uur op het Laurens Costerplein staan. Niet alleen om mijn vermoorde joodse medeburgers te gedenken. Ook om me te schamen over deze zwarte bladzijde in de geschiedenis van mijn stad.