De apotheek op de Orion laat vanwege corona de klanten buiten op de stoep wachten. Je moet bij de ingang een nummertje trekken en wacht dan tot jouw nummer op een van de in de etalages opgestelde displays verschijnt. Er staan stoelen buiten, dus je kan er ook bij gaan zitten.
Een handig systeem mits het weer een beetje meewerkt. Ik zie mezelf niet naar die apotheek gaan als het stortregent, al is het natuurlijk wel weer handig dat je daar meteen een middeltje tegen verkoudheid kunt kopen.
Een zwaar bemondkapte mevrouw was deze week bezig een nummertje te trekken toen ze zich met een ruk omdraaide en het achter haar staande echtpaar sommeerde wat meer afstand te houden. “Hoezo?” vroeg de mannelijke helft van het stel dat overigens ook keurig een mondkapje droeg. “Ik sta toch op anderhalve meter.” “Echt niet,” zei de vrouw, en ze gebaarde met een hautain gebaar dat die twee moesten wieberen.
De man van Turkse dan wel Marokkaanse afkomst – ik zie dat verschil nooit, maakt mij dat een racist? – werd nu echt boos, maar zijn vrouw slaagde erin hem te kalmeren. Ik droeg daaraan ook mijn steentje bij. Nadat ik zelf een nummertje had getrokken, zei ik tegen tegen hem dat sommige mensen heel bang zijn om corona te krijgen, en dat je dat toch moet kunnen begrijpen. Dat hij niet boos moest zijn op die mevrouw, maar op dat smerige virus.
Hij zei dat hij allang heel boos was op het virus. “Ik ben mijn werk kwijt en heb geen inkomen meer. We kunnen de huur bijna niet meer betalen.” Het huilen stond hem nader dan het lachen. “Die mevrouw kan toch ook gewoon met me praten. Ze hoeft me toch niet af te snauwen.” Ik gaf hem groot gelijk.
De mevrouw in kwestie was inmiddels klaar bij de balie, liep naar buiten, en wierp in het voorbijgaan een ronduit minachtende blik op het stel dat nu naar binnen mocht. De afkeer droop er vanachter die mondkap vanaf.
Wat een onbegrip. Wat een korte lontjes. Wat een kloof.
In De Koppel drommen bij het winkelcentrumpje op normale avonden, als er geen gehele of gedeeltelijke lockdown is, flink wat mannen samen rond een etablissement waarvan ik niet precies weet hoe ik dat moet omschrijven. Ze kletsen en doen vage dingen met inzittenden van langsrijdende auto’s. “Hé meneer,” riep een van hen me toe toen ik onlangs langsliep. “Bent u een politiespion?” Daar moesten hij zelf en zijn kompanen en ik ook hartelijk om lachen. Aan de overkant zitten bij mooi weer in een plantsoentje tientallen vrouwen aan hele krappe picknicktafels zonnebloempitten te eten waarvan ze de schillen in het rond spugen.
Noch bij de mannen noch bij de vrouwen nam ik mondkapjes waar. Van enige fatsoenlijke afstand was evenmin sprake.
Aan de overkant van de Ringweg waan je je plotseling in een heel andere stad. In dit deel van Schothorst, op steenworp afstand van de apotheek, staan aan de voet van het appartementengebouw De Vuurtoren mooie, ruime huizen. Hier passeer ik vier mannen die aan het jeu-de-boulen zijn, zonder mondkapjes maar wel op ruime afstand van elkaar.
Wat een werelden van verschil.
Misschien wel het beste getypeerd door de naam van het pad dat door het plantsoen loopt.