Er is is niemand op straat hier in Bussum. Bus107 rijdt langs zonder ook maar een enkele passagier. Eigenlijk mag ik hier ook niet zijn, maar wij hebben de hond van onze dochter te logeren en ik houd mezelf goed aangelijnd. Anders zou ik strafbaar zijn wegens overtreding van de avondklok.
Ik sta te rillen van de kou en wacht, het plastic poepzakje in de aanslag, ongeduldig tot ze haar keutel heeft gedeponeerd.
Ze neemt de tijd. Verderop hoor ik mensen lachen en een auto starten. Meteen voel ik een gevoel van woede opkomen. Mag dat wel? Autorijden terwijl heel Nederland opgehokt achter de voordeur zit? Waar blijft de politie?
De sfeer van het uitgestorven Bussum van 2021 doet me onherroepelijk denken aan die van het uitgestorven Amersfoort van bijna een halve eeuw geleden. En precies hetzelfde - waar blijft de politie? - vroeg ik me toen af terwijl ik in mijn rode deux-chevauxtje op weg was naar de redactie van de Amersfoortsche Courant aan de Snouckaertlaan. Het was 4 november 1973 en het was de tijd van de autoloze zondag.
Wij waren in een soort oorlog verwikkeld. ‘Wij’, dat waren Amerika en Nederland. Na de Jom Kipoeroorlog in oktober 1973 waren dat nog zo’n beetje de enige vrienden van Israël in de hele wereld. Onze vijand was de OPEC, de organisatie van olieproducerende en -exporterende landen. Die hadden voor straf de oliekraan op slot gedaan voor de VS en voor ons.
We kwamen nog om de olie, maar dat wisten wij, de gewone mensen, niet. Wij wisten alleen dat de winter voor de deur stond en dat we straks in de kou zouden zitten als de Arabieren nog lang de oliekraan dicht zouden laten zitten. Premier Joop den Uyl verscheen met een zorgelijk gezicht op de tv.
Het was gedaan met onze rijkdom, zei hij. Hij had acht jaar eerder persoonlijk de laatste kolenmijn in Limburg op slot gedaan. Weg met de steenkool, leve de olie, was het devies. En nu, zonder olie, zag de toekomst er opeens heel anders uit.
Zet de cv maar een graadje lager en doe de gordijnen dicht, raadde Den Uyl aan. Harder dan 100 in de auto mag niet meer, autorijden moet sowieso tot een absoluut minimum worden beperkt. Naar je werk, dat mag, maar die uitstapjes met het gezin, dat is echt niet de bedoeling, en op zondag pak je de fiets maar of je gaat lekker wandelen. Wie op zondag in de auto stapt, is voortaan strafbaar en wordt op de bon geslingerd. En nu hij het daar toch over had: de benzine gaat op de bon, net als erwten, suiker en brood in de Tweede Wereldoorlog.
Pakkans
Maar waar is de politie dan, vroeg ik me af terwijl ik zo langzaam mogelijk over de Stadsring reed op weg naar de krant, om mijn pakkans zo groot mogelijk te maken. Ik verheugde me op de barse agent die me staande zou houden. “Wat doen wij hier, meneer?”, zou hij bits zeggen. Waarop ik hem triomfantelijk de ontheffing zou laten zien, ondertekend door hoofdredacteur K.L. Koopmans van de Amersfoortse Courant/Veluws Dagblad persoonlijk, waarop stond dat de heer M. Rep, wonende hier ter stede, wegens zijn grote belang voor de krant, wel degelijk gerechtigd was zich per vierwielig motorvoertuig op de dag des Heeren (dat laatste stond er niet precies zo) op de openbare weg te begeven.
De aankondiging dat des zondags niet gereden mocht worden, had tot een nerveuze drukte op de redactie geleid. In eerste instantie moest geregeld worden hoe wij tóch op zondag konden rijden. Journalisten vinden dat ze in het belang van de democratie altijd het recht hebben op een speciale behandeling en dus zonder meer recht hebben op een ontheffing.
In tweede instantie moesten tal van onderwerpen worden bedacht om het nieuws te coveren. Hoe zouden de gemeenten in ons verschijningsgebied eruitzien op een autoloze zondag? In Spakenburg, in Putten, Harderwijk, Ermelo en andere christelijke plaatsen op de Veluwe zou dat beeld niet veel afwijken van gewone zondagen, maar hoe zat dat in het ontkerkende Amersfoort en het rooms-katholieke Leusden? Hoe patrouilleerde de politie? Wat deden de mensen thuis? De fotograferen kregen opdracht de stille snelwegen te fotograferen en de redactie werd gebeld door lezers die aankondigden dat ze zondag gingen rolschaatsen op de A 28 tussen klaverblad Hoevelaken en de Stichtse Rotonde.
Kriskras door de stad
Als stadsredacteur had ik de klusjes in Amersfoort ook op de fiets afgekund. Maar werk is werk, en voor dat werk had ik recht op een ontheffing. Dus reed ik kriskras door de stad om wandelaars, fietsers en automobilisten te spreken te krijgen over hun ervaringen.
De meeste mensen waren niet blij. Joop den Uyl had immers ooit een aards paradijs geschetst met voor iedere deur, ook die in de arbeiderswijken, een auto, en nu ontnam hij hun het recht om van hun geliefkoosde bezit te genieten. Liedjeszanger Vader Abraham veronderstelde dat het Den Uyl in de bol was geslagen en nam met Tweede-Kamerlid Hendrik Koekoek van de Boerenpartij een plaat op, ‘Den Uyl is in den olie’. (Refrein: Koekoek, koekoek, koekoek, koekoek, koekoek.)
Hoe we de distributiebonnen voor de benzine in huis kregen, weet ik niet meer. Ze lagen bij ons op tafel en Dicky en ik keken er een beetje nerveus naar. In de oorlog werden distributiekantoren overvallen door het verzet, dat jacht maakte op de felbegeerde bonnen. Zouden ze gestolen kunnen worden? We knipten er twee af voor de eerste tankbeurten en vroegen een kluisje aan bij het kantoor van de ABN, naast dat van de krant aan de Snouckaertlaan. De lokettist vertrok geen spier toen wij als reden voor ons verzoek ‘distributiebonnen’ opgaven, maar het was wel duidelijk dat wij de enige klanten waren die het kluisje in de kelder voor dit doel gebruikten.
Voor de krantenredactie was maar een beperkt aantal ontheffingen uitgegeven. Tijdens de tweede autoloze zondag mocht een collega de kaart gebruiken waarop ik meende recht te hebben. Maar ik had die dag inmiddels een andere manier gevonden om me voort te bewegen. Dankzij een lezer die de krant belde met de mededeling dat hij een leuk idee had voor de volgende autovrije zondag. "Waar woont u? Dan ziet u mij zondag om tien uur."
Bij onze buren in de Plevierstraat werden de gordijnen opengeschoven toen op de tweede autoloze zondag ons alternatieve vervoer kwam voorgereden: een schitterende zwart-glimmende koets, getrokken door twee prachtige merries en met twee koetsiers op de bok. Het hele gezin nam erin plaats alsof het de gewoonste zaak van de wereld was. Alleen Barbara (2 jaar) grijnsde van oor tot oor. We maakten een mooi tochtje door de bossen in Den Treek en kwamen anderhalf uur later opgetogen thuis. Het werd een mooie reportage in de maandagkrant, al moest ik op de fiets naar de redactie om het verhaal in te leveren.
De koets (met de bekende ambulante groenteman Martin Bakker links op de bok) komt voorrijden in de Plevierstraat in Amersfoort. Barbara (in haar gele jasje) kijkt of pappa en mamma al komen.
Er zijn in totaal tien autoloze zondagen geweest, van 4 november 1973 tot 6 januari 1974. Veel effect op het olieverbruik hebben ze niet gehad: de mensen planden hun tochtjes op zaterdag in plaats van zondag, zodat het netto rendement bijna nul was.
De distributie van benzinebonnen werd al snel gestaakt, zodat ik het kluisje weer kon overdragen aan iemand die er iets echt kostbaars in kon bewaren. Vader Abraham en Boer Koekoek belandden met hun carnavalshit ‘Den Uyl is in den olie’ in februari 1974 op de eerste plaats van de hitparade.
Wat is gebleven, is de nostalgie. De herinneringen aan de heerlijk rustige autovrije dagen van de vroege jaren zeventig, toen je weer kon spelen op straat of fietsen op de snelweg.
Niks geen nostalgie
Of de corona-avondklok ook zulke nostalgische herinneringen zal opleveren, vraag ik me af. De uitgestorven straten van 1973 roepen herinneringen op aan een zorgeloze tijd. De dreiging van de boze Arabieren kon niet op tegen het heerlijke gevoel dat wij en de Amerikanen het opnamen tegen de rest van de wereld. De stille straten van 2021, de gesloten winkels en de gedwongen rust zijn het gevolg van een strijd tegen een onzichtbare vijand. Het coronavirus tegen de rest van de wereld. Niks geen nostalgie, eerder een boze droom waaruit we maar niet wakker worden.
De hond heeft inmiddels eindelijk haar hoop in de sneeuw gelegd. In buk me eroverheen, laat het poepzakje er geroutineerd overheen glijden en trek het dier mee aan haar riem.
Op naar de warme kachel thuis en de dichte gordijnen.Vergis ik me nou of ben ik echt ‘Den Uyl is in den olie’ aan het neuriën?